Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 16 januari 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:56
Stichting tot Bevordering Debre Genet Kidane Mehret van de Eritrese Orthodox Tewahedo Kerkgemeenschap/werknemer
Feiten
Werknemer is op 13 februari 2004 in dienst getreden bij de Stichting in de functie van priester voor 40 uur per week. Werknemer voert zijn werkzaamheden als priester uit in de Orthodoxe Kerk. Onderdeel van zijn werkzaamheden is het leiden van kerkdiensten in het kerkgebouw. Bij brief van 11 september 2016 heeft de Stichting onder meer aan werknemer bericht de arbeidsovereenkomst op te zeggen met instemming van de geestelijke in verband met bedrijfseconomische redenen. Bij brief van 30 september 2016 heeft werknemer – kort gezegd – aan het bestuur van de Stichting bericht dat hij niet met het voorstel van 11 september 2016 akkoord kan gaan. Werknemer heeft in eerste aanleg primair verzocht het gegeven ontslag nietig te verklaren c.q. te vernietigen en de Stichting te veroordelen tot loondoorbetaling. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking de opzegging van de arbeidsovereenkomst van werknemer vernietigd en de Stichting veroordeeld tot loondoorbetaling.
Oordeel
In hoger beroep moet allereerst de vraag worden beantwoord of de kantonrechter op juiste gronden de opzegging heeft vernietigd. Vóór de invoering van de WWZ gold dat voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met geestelijken geen toestemming van het UWV was vereist. Via een amendement is deze vrijstelling in het thans geldende recht behouden (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 20). Nu niet in geschil is dat werknemer als priester een geestelijk ambt beoefent, is de opzegging van de arbeidsovereenkomst in de bestreden beschikking door de kantonrechter ten onrechte vernietigd. De opzegging van de met werknemer gesloten arbeidsovereenkomst is gegrond op de beslissing van de Stichting om de kerkelijke diensten voortaan met drie priesters en twee diaken te houden. De Stichting heeft zich hierbij gebaseerd op de kerkelijke voorschriften van de Eritrees-Orthodoxe Kerk. In de opzeggingsbrief staat ook met zoveel woorden dat sprake is van bedrijfseconomische redenen voor de opzegging. Het beginsel van de scheiding van kerk en staat brengt mee dat het hof de ontslaggrond terughoudend moet toetsen. Het hof is, mede gelet op het in deze beschikking omschreven statutaire doel van der Stichting, van oordeel dat de beslissing om ter uitvoering van de kerkelijke voorschriften de diensten op een andere wijze in te richten – en de betrokkenen daarvoor een financiële vergoeding te betalen – aan de Stichting is voorbehouden en – in verband daarmee – dat voor de beslissing om de arbeidsovereenkomst van werknemer te beëindigen een redelijke grond aanwezig was. Het oordeel dat de ontslaggrond in overeenstemming is met artikel 7:669 BW brengt mee dat er geen grond bestaat voor een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:682 lid 3 BW. Dit verzoek van werknemer wordt daarom afgewezen. Het beroep van de Stichting op het beginsel van de scheiding van kerk en staat en het daarmee samenhangende wettelijke systeem dat de opzegging van een arbeidsovereenkomst met een geestelijke in beginsel niet kan worden aangetast, geeft onvoldoende aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het in algemene bewoordingen geformuleerde artikel 7:683 lid 6 BW maakt geen onderscheid tussen de verschillende gevallen waarin het oordeel in hoger beroep over de opzegging anders luidt dan in eerste aanleg. Het wettelijk stelsel brengt dus mee dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met werknemer alleen mogelijk is op een in de toekomst gelegen datum. Het hof zal deze datum bepalen op 1 februari 2018. Nu de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, kan werknemer op de voet van artikel 7:673 lid 1 BW aanspraak maken op een transitievergoeding. De conclusie van al het voorgaande is dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd.