Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 23 januari 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:1089
werknemers/werkgever
Feiten
Werkgever is actief als restaurant en heeft aan haar werknemers medegedeeld dat het restaurant gesloten zou worden en dat het openstaande salaris en overige emolumenten niet meer konden worden betaald aan de werknemers. Daarop hebben werknemers het faillissement van werkgever aangevraagd. Werknemers hebben ter zitting van 2 januari 2018 gesteld dat slechts een gedeelte van de openstaande vorderingen is betaald. Werkgever voert aan dat zij al hetgeen zij aan werknemers is verschuldigd, heeft voldaan. Zij heeft alle werknemers op 5 december 2017 naar huis gestuurd. Tussen partijen is daarbij overeengekomen dat de openstaande vorderingen verrekend zouden worden met de minuren die werknemers zouden opbouwen over de maand december 2017, zodat thans geen vorderingen meer resteren, aldus werkgever. Dat is door werknemers weersproken.
Oordeel
De faillissementsprocedure leent zich niet voor het geven van een oordeel over de vraag of werkgever de arbeidsovereenkomsten (rechtsgeldig) heeft beëindigd, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat de arbeidsovereenkomsten nog voortduren. Door werknemers is voldoende gedocumenteerd aangetoond dat zij een (loon)vordering hebben uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst en dat deze niet is voldaan door werkgever. Van een contractuele verrekeningsafspraak is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Aan de vereisten van artikel 6:127 BW dan wel artikel 7:632 BW is voorts niet voldaan. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van werkgever en komt tot het oordeel dat werknemers vorderingen hebben op werkgever. Naar het oordeel van de rechtbank verkeert werkgever voorts in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, nu zij – ondanks betalingstoezeggingen – de vorderingen van werknemers alsook andere partijen onbetaald laat. De rechtbank verklaart werkgever in staat van faillissement.