Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen NL Poms Z.N. c.s./Staat der Nederlanden
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 14 februari 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:1464

Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen NL Poms Z.N. c.s./Staat der Nederlanden

Vier (voormalige) medewerkers van Defensie die de Staat aansprakelijk stellen voor schade die is geleden door het werken met chroomverf en andere gevaarlijke stoffen zijn niet-ontvankelijk in vorderingen, nu een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat.

Feiten

Begin jaren tachtig van de vorige eeuw heeft de Staat in NAVO-verband overeenkomsten gesloten met de Verenigde Staten betreffende de opslag van Amerikaans militair materieel op Nederlands grondgebied. Ter uitvoering van deze overeenkomsten zijn zogenoemde ‘Prepositioned Organizational Material Storage sites’ (verder: POMS-sites) opgericht. Nederland kende in de periode 1984 tot en met 2006 vijf POMS-sites. De aard van de werkzaamheden op de POMS-sites (opslag en onderhoud van het militair materieel) bracht het werken met gevaarlijke stoffen, waaronder stoffen die Chroom-6 bevatten, met zich. Op de POMS-sites is onder meer met chroomhoudende verf en met Chemical Agent Resistant Coating (verder: CARC) gewerkt. Onbeschermde blootstelling aan chroomhoudende verf en CARC met chroomhoudende grondlaag kan gezondheidsrisico’s opleveren. Eisers zijn werkzaam geweest op de POMS-sites. Sinds augustus 2013 heeft de Staat van meerdere (voormalige) POMS-medewerkers meldingen ontvangen van door hen ondervonden ziektes, die mogelijk veroorzaakt worden door het werken met chroomverf en CARC. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de minister van Defensie een onderzoek ingesteld naar het gebruik van chroomhoudende verf en CARC binnen Defensie en de mogelijke gezondheidsrisico’s die dat met zich brengt. Dit onderzoek wordt gecoördineerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (verder: het RIVM). In afwachting van de onderzoeksresultaten van het RIVM heeft de minister voor schrijnende gevallen een coulanceregeling (verder: de regeling) getroffen inhoudende dat bij een ‘voorstelbare relatie’ tussen de werkzaamheden met Chroom-6 en de aandoening waaraan de Defensiemedewerker lijdt, een tegemoetkoming wordt uitgekeerd. Eisers hebben het ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld voor de door hen beweerdelijk geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van blootstelling aan lichaamsvreemde agressieve stoffen bij de uitvoering van hun werkzaamheden op de POMS-sites. Bij e-mail van 1 september 2016 heeft de Stichting het ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld. Als meest verstrekkende verweer ten aanzien van zowel de Stichting als de medewerkers brengt de Staat naar voren dat zij niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen. Niet de burgerlijke rechter, maar de bestuursrechter dient zich over deze vorderingen te buigen, aldus de Staat.

Oordeel

Niet-ontvankelijkheid medewerkers

De Hoge Raad heeft bepaald dat een eiser door de burgerlijke rechter in zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard als een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of open heeft gestaan. De burgerlijke rechter biedt (slechts) een aanvullende rechtsbescherming (ECLI:NL:HR:1977:AC6111 en ECLI:NL:HR:1992:ZC0527). Met het Groningen/Raatgever-arrest van 17 december 1999 (ECLI:NL:HR:1999:ZC3059) heeft de Hoge Raad een uitzondering op de formele rechtskracht van de bestuursrechter aanvaard voor zuivere schadebesluiten waarbij de onrechtmatigheid van het besluit van het bestuursorgaan vaststaat. Wanneer de onrechtmatigheid van het besluit vaststaat, komt aan de rechtzoekende de keuze toe zijn verzoek om schadevergoeding bij de burgerlijke rechter dan wel de bestuursrechter neer te leggen. Wanneer de onrechtmatigheid van het door het bestuursorgaan genomen besluit niet vaststaat, dan is het aan de bestuursrechter over de (on)rechtmatigheid te oordelen: de weg naar de burgerlijk rechter kan dan (vooralsnog) niet worden ingeslagen. Nu voor de medewerkers als (voormalige) ambtenaren een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat, en voor een uitzondering op de formele rechtskracht van de bestuursrechter geen aanleiding bestaat – de onrechtmatigheid van het handelen van de Staat staat (immers nog) niet vast – zijn zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk.

Niet-ontvankelijkheid Stichting

In het arrest Staat/Vreemdelingenorganisaties (ECLI:NL:HR:2010:BM2314) heeft de Hoge Raad bepaald dat in gevallen waarin de rechtsbescherming van individuele belangen is opgedragen aan de bestuursrechter, de enkele bundeling van hun belangen door een rechtspersoon er niet toe leidt dat voor die rechtspersoon de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan. Dit uitgangspunt is ook van toepassing als een belangenorganisatie niet slechts opkomt voor de (gebundelde) belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, maar tevens voor het algemeen belang van de bescherming van de rechten van een veel grotere groep van personen die diffuus en onbepaald is. Een belangenorganisatie is wel ontvankelijk bij de burgerlijke rechter in haar vorderingen, voor zover zij daarbij opkomt voor belangen van personen die ter zake geen rechtsingang hebben bij de bestuursrechter, of voor zover zij opkomt voor een eigen belang waarvoor zij geen rechtsingang heeft bij de bestuursrechter (ECLI:NL:HR:2015:1296). Een stichting met volledige rechtsbevoegdheid kan een vordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt (art. 3:305a BW). In het petitum staat dat de Stichting opkomt voor ‘ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen’. Daarmee komt de Stichting op voor een groep die dusdanig diffuus en onbepaald is, dat niet kan worden vastgesteld of hetgeen door de Stichting wordt gevorderd aan de bestuursrechter of aan de burgerlijke rechter dient te worden voorgelegd. Nu de Stichting nadrukkelijk heeft bepleit voor de belangen van ambtenaren op te komen, en het aan de bestuursrechter is zich te buigen over vorderingen voortvloeiende uit een overheid-ambtenaren-relatie, dienen deze vorderingen aan de bestuursrechter te worden voorgelegd. Bundeling van belangen door een rechtspersoon leidt er immers niet toe dat voor die rechtspersoon de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan.