Rechtspraak
werknemer/werkgeverRechtbank Overijssel, 13 februari 2018
werknemer/werkgever
Feiten
Werknemer is op 1 november 2015 in dienst getreden bij werkgever in de functie van touringcarchauffeur. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en is – na enkele verlengingen – van rechtswege geëindigd op 27 oktober 2017. Werknemer heeft een verzoek gedaan om werkgever te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 1.424,81 bruto, subsidiair een vergoeding van € 617,42 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1 sub a BW. Werknemer heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd – kort gezegd – dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd en is geëindigd op 27 oktober 2017, en dat werkgever heeft verzuimd om hem uiterlijk een maand daarvoor schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Pas op 10 oktober 2017 heeft werkgever meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet na 27 oktober 2017. Werknemer heeft bij die gelegenheid een brief, met die mededeling, voor gezien ondertekend. Een afschrift van die brief heeft werknemer niet gekregen ook nadien – ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe – niet.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat werknemer het verzoek tijdig heeft ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de aanzegverplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan. Deze aanzegverplichting houdt in dat werkgever werknemer schriftelijk, en uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeert over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Als de werkgever deze verplichting geheel niet nakomt, is de werkgever aan werknemer een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Indien de werkgever deze aanzegverplichting niet tijdig is nagekomen, is de werkgever aan werknemer een vergoeding naar rato verschuldigd. Werkgever heeft geen verweer gevoerd. Het staat in deze procedure daarom vast dat zij werknemer niet uiterlijk 27 september 2017 schriftelijk heeft geïnformeerd over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst na 27 oktober 2017. De functie van het schriftelijk informeren is dat werknemer beschikt over de mededeling van zijn werkgever dat de arbeidsovereenkomst eindigt. De brief die werknemer op 10 oktober 2017 heeft ondertekend, is niet aan hem ter hand gesteld. Daarmee is niet voldaan aan de wet. Werkgever is aan werknemer daarom een vergoeding verschuldigd ter hoogte van het loon voor één maand. Werkgever zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.424,81 bruto.