Rechtspraak
X/Y c.s.Gerechtshof Amsterdam, 20 februari 2018
X/Y c.s.
Feiten
X is in 2002 betrokken geweest bij de oprichting van Y. Tot 2006 was X statutair en – op basis van een arbeidsovereenkomst – operationeel directeur van Y. Per 1 januari 2010 zijn de bedrijfsactiviteiten van Y overgeheveld naar twee nieuwe opgerichte vennootschappen, A en B. Na 1 januari 2010 heeft X zijn werkzaamheden als operationeel directeur voortgezet. Op 19 december 2013 is een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV op grond van bedrijfseconomische redenen voor X en twee andere werknemers. Partijen hebben op 21 januari 2014 een beëindigingsovereenkomst gesloten. Op of rond 1 februari 2014 is een (concept)managementovereenkomst opgesteld. Hierin zijn X en een van de ondernemingen als partijen genoemd. Na nieuwe onderhandelingen zijn partijen in januari 2015 opnieuw een managementovereenkomst aangegaan. Deze is per brief van 29 juni 2016 opgezegd door de onderneming, vanwege financiële redenen. X meent dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en verzoekt onder meer om een verklaring voor recht hieromtrent. De kantonrechter heeft de vorderingen van X afgewezen.
Oordeel
De grieven van X betogen dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht, en dat ten onrechte (om die reden) de verzoeken zijn afgewezen. Het hof overweegt als volgt. X is in 2002 betrokken geweest bij de oprichting van de rechtsvoorganger van de onderneming en hij was tot 2006 statutair en operationeel directeur van de entiteit. Dit maakt dat hij een andere positie binnen de onderneming bekleedde dan een ‘gewone’ doorsnee werknemer. In dit licht moet de rechtsverhouding tussen partijen worden beoordeeld. Vaststaat dat partijen wisten dat zij de arbeidsrelatie beëindigden en dat zij ernaar streefden hun samenwerking op andere wijze vorm te geven. Partijen hebben langdurig (ongeveer een jaar) onderhandelingen gevoerd over de voorwaarden waaronder X voor de onderneming werkzaamheden zou verrichten. Blijkens de overgelegde mailwisseling heeft X tijdens het onderhandelingsproces verschillende wensen geuit, zoals het verwerven van aandelen, het delen in de winst en door middel van een prioriteitsaandeel zeggenschap verkrijgen inzake ontslag van de bestuurder van een nieuw op te richten entiteit. Deze omstandigheden wijzen erop dat X zich ervan bewust was dat hij in de gekozen opzet werkzaamheden zou verrichten voor de onderneming anders dan op basis van een arbeidsovereenkomst. In de overeenkomst hebben partijen uitdrukkelijk ervoor gekozen hun rechtsverhouding niet aan te merken of te zullen aanmerken als een arbeidsovereenkomst. Verder is overeengekomen dat de overeenkomst door de onderneming kan worden opgezegd ingeval van disfunctioneren van X over een periode langer dan zes weken alsmede in de situatie dat X langer dan drie maanden wegens ziekte niet beschikbaar is. Daarnaast heeft X daadwerkelijk uitvoering gegeven aan de overeenkomst door vanaf 1 februari 2014 maandelijks, via een door hem gecontroleerde rechtspersoon, een management fee en daarover btw aan de onderneming in rekening te brengen. Deze omstandigheden wijzen er naar het oordeel van het hof op dat het niet de bedoeling van partijen was de eerdere arbeidsovereenkomst door te laten lopen dan wel opnieuw een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Het betoog van X dat de (eerdere) gezagsverhouding tussen partijen na 1 februari 2014 niet is gewijzigd, miskent dat een gezagsverhouding ook aan de orde kan zijn tussen een opdrachtgever en opdrachtnemer. Het hof komt, alle omstandigheden in onderling verband bezien, tot de conclusie dat de verhouding tussen partijen vanaf 1 februari 2014, vastgelegd in de overeenkomst, niet als een arbeidsovereenkomst maar als een overeenkomst van opdracht moet worden beschouwd.