Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/RBS

werknemer/RBS

Herroeping wegens bedrog moet binnen drie maanden nadat kwalificatie van bedrog vaststaat en niet pas wanneer wederpartij over bewijs van bedrog beschikt. Voor ontvankelijkheid is niet alleen bedrog, maar ook de waarschijnlijke andere uitkomst van de zaak vereist.

Feiten

Werknemer is op 5 juni 1997 in dienst getreden van ABN Amro Bank N.V., hierna: de bank (de rechtsvoorganger van RBS) als trainee. Per 5 juni 2000 is hij bevorderd tot 'convertible traider' binnen de afdeling 'Global Equity Derivates Department' (GEDD) waar hij was belast met handel in converteerbare obligaties, door partijen aangeduid als het 'Convertible bonds-boek' ofwel 'CB-boek'. Naast zijn vaste salaris ontving werknemer een prestatiebonus gekoppeld aan de winst voor belastingen. Werknemer heeft de bank gedagvaard en vervangende schadevergoeding gevorderd voor de niet-uitgekeerde bonus in 2002 en voorts aanvullende bedragen over de gewerkte jaren, mede in vergelijking met de collega-werknemer. Volgens werknemer is hem ten onrechte geen, dan wel een te lage bonus uitgekeerd. Het hof heeft de vorderingen van werknemer gedeeltelijk toegewezen (tot een bedrag van € 450.000 ). In cassatie heeft de Hoge Raad (13 januari 2012, AR 2012-0037) het arrest vernietigd, omdat het hof ten onrechte niet of onbegrijpelijk gemotiveerd, is ingegaan op het verweer van de bank dat zij juist heel zorgvuldig en op juiste gronden werknemer uit zijn functie heeft ontheven. In het hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad was, zakelijk weergegeven, (enkel) nog aan de orde of werknemer aanspraak had op een aanvullende bonus over 2004 en of RBS aansprakelijk was voor de schade van werknemer als gevolg van het feit dat hem in september 2002 de werkzaamheden aan het GSB zijn ontnomen. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 18 juni 2013 het tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 7 september 2007 vernietigd, en opnieuw rechtdoende, verkort weergegeven, werknemer veroordeeld om aan RBS de proceskosten in eerste aanleg en in het principaal hoger beroep en het incidenteel hoger beroep te voldoen, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Werknemer heeft tegen dit arrest cassatie ingesteld. Bij arrest van 27 juni 2014 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen met toepassing van artikel 81 lid 1 Wet RO. In september 2014 heeft werknemer een herroepingsverzoek ingediend, inhoudende dat het arrest van het hof wordt herroepen op grond van bedrog van de zijde van RBS en het geding tussen partijen geheel, althans gedeeltelijk, wordt heropend dan wel partijen in de gelegenheid worden gesteld hun stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen, met veroordeling van RBS in de kosten van de procedure. Het hof heeft werknemer niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie advocaat-generaal (E.M. Wesseling-van Gent)

In casu gaat het om herroeping wegens 'bedrog' gepleegd in het geding. De partij die herroeping vordert, zal moeten uitleggen waarom zij de kwestie niet eerder, met name destijds in de desbetreffende instantie, aan de orde heeft gesteld, bijvoorbeeld dat zij met het bedrog niet eerder bekend was of dat zij zich, vanwege een andere omstandigheid waarvoor zij niet het procesrisico draagt, niet heeft kunnen verweren. Het enkel later vinden of ter beschikking komen van nader bewijs of nieuwe ondersteunende feiten is in beginsel geen voldoende grond de eenmaal afgesloten procedure weer te kunnen heropenen op grond van artikel 382 Rv. Het volgende toetsingskader geldt:

- voor ontdekking van het bedrog komt het erop aan dat (na afloop van het voorgaande geding) feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, die tezamen de kwalificatie van het gedrag van de wederpartij als bedrieglijk wettigen. Er is (dus) niet pas sprake van het ontdekken van bedrog in de zin van artikel 383 lid 1 Rv als de bedrogen partij beschikt over het bewijs dat bedrog is gepleegd. Hetzelfde geldt voor aanvullend bewijs.

- herroeping is niet mogelijk indien het (gestelde) bedrog reeds is ontdekt of door redelijkerwijs van de bedrogene te verwachten onderzoek had kunnen worden ontdekt in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herroeping wordt gevorderd;

- het later ter beschikking komen van nader bewijs of nieuwe ondersteunende feiten is geen voldoende grond de eenmaal afgesloten procedure weer te kunnen heropenen.

De stelling dat een andere collega niet behoudender beheerde dan werknemer, is reeds in een eerder stadium bekend. Daarmee faalt het beroep op herroeping.

In zaak 16/06022

Daarnaast is voor een succesvol beroep op bedrog of een van de andere herroepingsgronden in de eerste fase vereist dat er tussen de als grond voor herroeping aangewezen gedragingen of feiten en de als gevolg daarvan in twijfel getrokken juistheid van de in de uitspraak aangenomen feiten althans van de totstandkoming van het desbetreffende oordeel en vervolgens tussen de aldus in twijfel getrokken feiten en de daarop genomen beslissing processueel, causaal verband bestaat. Dit betekent dat het bedrog, de valsheid van stukken of de achterhouding van stukken van dien aard moet zijn dat het de uitspraak of de totstandkoming daarvan heeft beïnvloed en de klager aldus in enig opzicht heeft benadeeld. Aannemelijk moet zijn dat de beslissing van de rechter bij een juiste voorstelling van zaken anders zou zijn uitgevallen.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 lid 1 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  • Roepnaam: werknemer/RBS
  • Nummer: AR-2018-0453