Rechtspraak
werknemer/Gemeente Rheden
Feiten
Werknemer is in 1972 door de gemeente aangesteld als badmeester. Werknemer heeft in verschillende zwembaden van de gemeente gewerkt. Bij werknemer is op 28 februari 2006 mesothelioom (longvlies- of buikvlieskanker) geconstateerd. Uit het arbeidshistorisch rapport komt naar voren dat werknemer gedurende een periode van zes maanden is blootgesteld aan asbest. Er stonden bankjes van asbesthoudend materiaal. Werknemer heeft als leidinggevende meermalen opdracht gegeven gaatjes in de banken te boren ter versteviging. Hij was daarbij aanwezig. Werknemer is in de periode van 1961-1967 ongeveer anderhalf jaar als hulpje in dienst geweest van de Machinefabriek Arnhem, waar zijn werkzaamheden onder meer bestonden uit las- en slijpwerkzaamheden voor de productie van ketels. Werknemer is op 3 mei 2007 overleden. De rechtbank heeft de vorderingen van (de weduwe van) werknemer afgewezen op de grond dat niet aannemelijk is geworden dat werknemer tijdens zijn dienstverband bij de gemeente is blootgesteld aan asbest. Het hof oordeelde dat de blootstelling aan asbest in combinatie met de indirecte betrokkenheid bij de herstelwerkzaamheden van de bankjes, te beperkt is om het causaal verband tussen schade en werk aan te nemen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in cassatie. Volgens de onderdelen heeft het hof miskend dat indien vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld geweest aan asbest en hij mesothelioom heeft ontwikkeld, terwijl ervan moet worden uitgegaan dat de werkgever zijn zorgplicht niet is nagekomen, aan de voorwaarden voor toepassing van de omkeringsregel is voldaan, nu mesothelioom slechts één oorzaak heeft en de ziekte dus door de desbetreffende blootstelling kan zijn ontstaan. De mate van blootstelling doet er dan niet toe.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt.
Arbeidsrechtelijke omkeringsregel bijasbestschade geldt niet indien verband met werk te onzeker of te onbepaald is
Ingevolge vaste rechtspraak (zie HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717, NJ 2014/98, r.o. 4.2.2-4.2.3 (SVB/[A]) en HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721, NJ 2014/99, r.o. 4.1.2-4.1.3 ([B/C])), geldt het navolgende. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is het aan de werknemer te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade moet in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat, indien de zojuist genoemde feiten komen vast te staan, de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dit vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.
Het voorgaande geldt ook bij schade als gevolg van mesothelioom. Het door (de weduwe van) werknemer gestelde feit dat mesothelioom in alle gevallen wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest, brengt niet mee dat oorzakelijk verband tussen blootstelling aan asbest tijdens de werkzaamheden bij de aansprakelijk gehouden werkgever en die schade in beginsel moet worden aangenomen. Deze omstandigheid neemt immers niet weg dat het verband tussen die blootstelling en de gezondheidsschade te onzeker of te onbepaald kan zijn wanneer de werknemer ook buiten deze werkzaamheden aan asbest blootgesteld is geweest. Daarom komt, gelet op hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte mesothelioom en haar oorzaak, betekenis toe aan (1) de duur en de intensiteit van de blootstelling bij deze werkgever, en in voorkomend geval aan (2) de duur en de intensiteit van andere blootstelling(en) aan asbest gedurende de latentieperiode en (3) de verhouding tussen (1) en (2).
Gezichtspunten
In het licht van deze gegevens moet het oordeel van het hof aldus worden begrepen dat in het onderhavige geval de duur en de intensiteit van de blootstelling van werknemer aan asbest tijdens zijn werkzaamheden voor de gemeente zo gering zijn geweest in verhouding tot zijn totale blootstelling aan asbest, dat reeds daarom het verband tussen het mesothelioom van werknemer en zijn werkzaamheden bij de gemeente te onzeker is. Dat oordeel is in het licht van de stukken van het geding (waaronder de hiervoor genoemde rapportages van IndusTox) niet onbegrijpelijk. Opmerking verdient nog dat de omstandigheid dat geen van de andere werknemers van de gemeente een asbestgerelateerde ziekte heeft gekregen (ook niet de twee werknemers die de desbetreffende werkzaamheden aan de perronbanken destijds hebben uitgevoerd), niet op begrijpelijke wijze kan bijdragen aan het oordeel van het hof over de onzekerheid of onbepaaldheid van het causaal verband. Het hof heeft immers niets vastgesteld omtrent de kans dat deze andere werknemers mesothelioom (zouden) ontwikkelen en de betekenis daarvan voor het causaal verband in het onderhavige geval.