Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Oost-Brabant, 19 februari 2009

werknemer/werkgever

Centraal staat de vraag of buitenlandse werknemer (die niet terugvalt op de Nederlandse arbeidsmarkt) zelf ontslag heeft genomen en zo ja, of sprake is van (situatieve) arbeidsongeschiktheid van werknemer.

Feiten

Werknemer is op 25 januari 2002 in dienst getreden bij werkgever. Op 29 juni 2007 heeft werknemer met de heer [Van E.] van werkgever een gesprek gevoerd over de door werknemer gewenste vakantie van drie weken om voor zijn vrouw te zorgen die uit het ziekenhuis kwam. Werkgever heeft laten weten dat dit problematisch zou zijn in verband met reeds lopende vakanties van chauffeurs. Partijen verschillen van mening over de vraag of werknemer daarna zelf ontslag zou hebben genomen of niet. Eveneens op 3 december 2007 heeft de kantonrechter bij beschikking (531703; 07/1658, productie 7 bij conclusie van antwoord) het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van werkgever afgewezen, hierbij overwegend 'dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is van een blijvende verstoring van de arbeidsverhouding', omdat werkgever herhaalde malen ter zitting zou hebben aangegeven dat hij werknemer graag als chauffeur terug wilde hebben. Werknemer vordert werkgever te veroordelen tot betaling van het overeengekomen salaris vanaf – kort gezegd – 29 juli 2007 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.

Oordeel

De kantonrechter is op grond van artikel 19 EEX-Verordening ('Brussel I') bevoegd in deze zaak waarbij een werknemer die niet woonachtig is in Nederland, zijn wel in Nederland – gezien artikel 60 EEX-Verordening – ‘woonachtige’ werkgever heeft gedagvaard. In een arbeidsverhouding met internationale aspecten, zoals de onderhavige, is geen sprake van automatische toepasselijkheid van artikel 6 BBA. Werknemer heeft (uitsluitend) de Engelse nationaliteit, werknemer woont niet in Nederland maar in Frankrijk en werknemer spreekt geen Nederlands. Werknemer heeft zelf tijdens de comparitie aangegeven dat hij na de hieronder te bespreken gang van zaken in juni 2007, werk heeft gezocht in Frankrijk en dus niet in Nederland. Gegeven deze omstandigheden is er geen sprake van dat de Nederlandse arbeidsmarkt bij het ‘ontslag’ in juni 2007 of in maart 2008 betrokken is geweest. Dit betekent dat, zo de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever niet op een eerder moment blijkt te zijn beëindigd, deze in ieder geval vanwege de voorwaardelijke opzegging is geëindigd per 1 maart 2008. Werknemer stelt te zijn ontslagen door de heer [Van E.], welk ontslag al telefonisch was aangekondigd. Werkgever heeft gesteld dat werknemer onverwachts drie weken verlof wenste om voor zijn vrouw te gaan zorgen, hetgeen niet uitkwam vanwege de afwezigheid van andere chauffeurs vanwege de vakantieperiode; dat [Van E.] met werknemer heeft willen overleggen; dat werknemer heeft gezegd 'I get the leave or I resign' of woorden van gelijke strekking. Nu partijen uitdrukkelijk van mening verschillen over de vraag of werknemer zelf ontslag heeft genomen op 29 juni 2007, ligt het in beginsel in de rede dat werkgever – conform zijn uitdrukkelijk aanbod – in de gelegenheid wordt gesteld deze ontslagname door werknemer zelf te bewijzen. Om proceseconomische redenen zal echter thans nog geen dergelijke bewijsopdracht worden verstrekt. Werkgever heeft zich immers, mocht blijken dat werknemer niet zelf ontslag heeft genomen, erop beroepen dat werknemer zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van arbeid, zodat derhalve voor de periode van 29 juni 2007 tot en met 29 februari 2008 de regel van artikel 7:628 BW (‘geen arbeid geen loon’) dient te gelden. Werknemer heeft zich niet bij werkgever gemeld omdat hij verwachtte dat werkgever – in zijn eigen woorden – zijn leven tot een hel zou maken, zodat het niet lang zou duren voordat werknemer weer ziek zou worden. De kantonrechter begrijpt voorshands dat werknemer zich hiermee beroept op situatieve arbeidsongeschiktheid van november 2007 tot 1 maart 2008. Werkgever heeft betwist dat werknemer arbeidsongeschikt was in de hierboven genoemde periode van juni 2007 tot november 2007. De kantonrechter stelt vast dat in ieder geval tot nu toe onvoldoende is gebleken dat werknemer arbeidsongeschikt was in de door hem genoemde periode tot november 2007. Hiertoe zullen nadere stukken dienen te worden overgelegd, die bij voorkeur niet door de eigen behandelend arts zijn opgesteld. Verder ontbreekt een verklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

  • Instantie: Rechtbank Oost-Brabant
  • Datum uitspraak: 19-02-2009
  • Roepnaam: werknemer/werkgever
  • Zaaknummer: 584972 / 08-8848
  • Nummer: AR-2018-0472
  • Onderwerpen: Loondoorbetaling (7:629 BW) en Toepasselijk recht
  • Trefwoorden: arbeidsongeschiktheid, loondoorbetaling, ziekte, niet-ontvankelijkheid, bewijsopdracht, situatieve arbeidsongeschiktheid , woonachtig buitenland, buitenlandse werknemer, internationaal bedrijf, rechtskeuze, EEX, oud recht en BBA