Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Taart Zaak B.V.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 29 mei 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:4996

werkneemster/Taart Zaak B.V.

Kort geding. Loonvordering en aanverwante vorderingen worden grotendeels toegewezen. Betalingsonmacht van werkgever ontslaat Taart Zaak niet van (betalings)verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst.

Feiten

Werkneemster is krachtens arbeidsovereenkomst bij Taart Zaak in dienst getreden als medewerker bediening. Op deze arbeidsovereenkomst is de Horeca-CAO krachtens incorporatie van toepassing verklaard. Met ingang van 26 maart 2017 is werkneemster wegens ziekte niet in staat om de bedongen arbeid te verrichten. In de Horeca-CAO is onder meer bepaald dat na een aangesloten periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, de zieke werknemer de daaropvolgende 52 weken aanspraak kan maken op 75% van het overeengekomen loon. Taart Zaak heeft het loon van werkneemster meermaals te laat betaald en het loon van april 2018 niet betaald. Werkneemster vordert Taart Zaak te veroordelen tot betaling van het achterstallige brutomaandloon van € 710,13 over april 2018 en tot richtige en tijdige betaling aan werkneemster van haar loon vanaf mei 2018, uiterlijk op de maandelijkse vervaldata.

Oordeel

Ter zitting heeft Taart Zaak toegelicht dat zij in grote financiële problemen verkeert en begin deze week zelfs een faillissementsaanvraag bij deze rechtbank heeft ingediend. Omdat die aanvraag niet volledig was, zal die aanvraag nog deze week met de ontbrekende stukken worden gecompleteerd, aldus Taart Zaak. Betalingsonmacht – ongeacht de oorzaak daarvan – ontslaat Taart Zaak niet van haar (betalings)verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. Het verweer van Taart Zaak staat dus niet aan toewijzing van de vorderingen van werkneemster in de weg. Taart Zaak heeft niet betwist dat het loon van april 2018 niet aan werkneemster is betaald en dat het loon op grond van de Horeca-CAO wegens de ziekte van werkneemster € 710,13 bruto bedraagt. Ten aanzien van de maximale wettelijke verhoging van het door werkneemster gevorderde bedrag geldt dat de niet-tijdige voldoening van het loon toerekenbaar is aan Taart Zaak, zodat de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het loon verschuldigd is, echter niet zoals gevorderd 50%. Het loon van april 2018 had uiterlijk 30 april 2018 betaald moeten zijn. Sinds die datum tot de datum van dit vonnis zijn slechts 21 werkdagen verstreken wat betekent dat werkneemster dus hoogstens aanspraak heeft op 33%. Hierbij komt dat de financiële omstandigheden van Taart Zaak klaarblijkelijk slecht zijn en dat sprake is van cumulatie van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. De kantonrechter zal de verhoging derhalve beperken tot 25%. Deze vordering tot betaling van toekomstig loon zal worden toegewezen totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd, nu er vanwege het betalingsgedrag van Taart Zaak in het verleden en de ter zitting door Taart Zaak gegeven toelichting te verwachten valt dat zij het loon over mei 2018 en de periode nadien niet (tijdig) zal voldoen.