Rechtspraak
werknemer/KLM
Feiten
Werknemer is sinds 9 februari 1995 als piloot in dienst van KLM. Op 5 februari 2015 heeft werknemer op het vliegveld van Venetië vanwege de weersomstandigheden een zogenoemde ‘pre-flight’ inspectie uitgevoerd van het toestel waarmee hij die dag naar Schiphol zou terugvliegen. Op de trap naar het vliegtuig en op het platform onder en rondom het toestel lagen ijs en slush. Werknemer is tijdens de inspectie gevallen. Op 10 februari 2015 heeft werknemer zich bij KLM ziek gemeld met verergerde elleboogklachten die het gevolg zouden zijn van de val. In het ziekenhuis heeft de arts op 10 februari 2015 een fractuur geconstateerd. De rechterelleboog en -arm van werknemer zijn gegipst en gedurende twee weken geïmmobiliseerd. Begin maart 2015 is bij hem een longembolie gediagnosticeerd. In september 2015 is hij aan zijn rechterelleboog geopereerd. Vanaf 1 april 2016 is hij weer in zijn eigen werk gere-integreerd. Bij brief van 3 mei 2016 heeft werknemer KLM (op grond van art. 7:658 BW) aansprakelijk doen stellen. KLM heeft aansprakelijkheid betwist. Werknemer vordert onder meer voor recht te verklaren dat KLM aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van het hem op 5 februari 2015 op de luchthaven van Venetië overkomen ongeval. Ook de longembolie staat volgens werknemer in causaal verband tot de val.
Oordeel
De kantonrechter kiest er (vanwege de betwisting van KLM) bij de beoordeling voor om er veronderstellenderwijs van uit te gaan dat werknemer bij de pre-flight inspectie inderdaad is gevallen. Nu niet in geschil is dat die inspectie tot de taken van een gezagvoerder behoort, is in dat geval voldaan aan het vereiste dat werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor KLM schade heeft geleden. Bij de beantwoording van de vraag of KLM bij de naleving van haar zorgplicht als werkgever van werknemer is tekortgeschoten, geeft de doorslag dat zich bij het veronderstelde voorval van 5 februari 2015 een alledaags gevaar, te weten dat van het lopen op een gladde ondergrond, in een overigens op zichzelf niet (val)gevaarlijke werksituatie heeft voorgedaan. Anders dan werknemer heeft betoogd is het voor de te beantwoorden aansprakelijkheidsvraag niet relevant dat het platform van een vliegveld geen alledaagse plek is om te lopen, zoals de openbare weg dat wél is. Evenmin speelt een rol dat het in Venetië zelden sneeuwt. Daartegenover is wél van belang dat het ging om het alledaagse gevaar van gladheid bij het lopen over sneeuw en ijs. Het is van algemene bekendheid dat dan gevaar op vallen bestaat en werknemer wist dat hij met dat gevaar terdege rekening had te houden. Voor een dergelijk gevaar hoeft een werkgever niet specifiek te waarschuwen. Op KLM rustte evenmin de verplichting om haar piloten te voorzien van speciaal schoeisel. Zij mocht het redelijkerwijs aan de eigen keuze van haar medewerkers overlaten om in de wintermaanden of bij het vliegen op bepaalde bestemmingen aangepast schoeisel, zoals een (extra) paar stevige schoenen, mee te nemen dan wel om bij onverwacht optredende gladheid bij de ‘walkaround’ de assistentie van lokaal grondpersoneel in te roepen. Niet gesteld of gebleken is dat de keuze voor laatstbedoelde optie zou afdoen aan de verantwoordelijkheid die een gezagvoerder voor toestel, bemanning en passagiers heeft. Dat KLM in het algemeen van haar piloten verlangt dat zij zich representatief kleden en nette schoenen dragen, betekent uiteraard niet dat zij bij hun inspectieronde om het vliegtuig geen steviger schoeisel mogen dragen. Het is aan de piloot zelf, zoals aan elke werknemer, om ervoor te zorgen dat zijn kleding en schoeisel geschikt zijn voor het uitoefenen van de functie.