Rechtspraak
werkneemster/Hato B.V.
Feiten
Werkneemster is in dienst bij Hato. Met ingang van 1 september 2015 wordt aan haar een loonsverhoging van 1.000,00 euro per maand toegekend en met ingang van 1 september 2016 een bedrag van 1.836,00 euro per maand. Deze loonsverhogingen worden betaald door de in China gevestigde onderneming Zhongshan Hato Lighting Limited. Vanaf 1 juli 2017 wordt vervolgens aan haar een loonsverhoging van 3.333,33 euro per maand toegekend. Dit deel van haar loon wordt betaald door de in Hong Kong gevestigde onderneming Hato Trading Limited. Werkneemster meldt zich op een gegeven moment ziek omdat zij de werkdruk niet meer aankan. Vanaf 1 maart 2018 ontvangt zij het loon ad 1.836,00 euro per maand dat door Zhongshan Hato Lighting Limited werd betaald niet meer en vanaf 1 april 2018 ontvangt zij het loon ad 3.333,33 euro per maand dat door Hato Trading Limited werd betaald niet meer. Zij vordert betaling van die looncomponenten tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt. Zij stelt daarbij dat de loonsverhogingen met Hato, in gesprek met X (managing director) en Y (directeur-eigenaar), zijn besproken en dat niet, zoals werkgeefster stelt, de afspraken met de hiervoor genoemde partijen zijn gemaakt.
Oordeel
De kern van het geschil is helder: heeft werkneemster recht op doorbetaling van het loon door Hato ad 1.836,00 euro per maand vanaf 1 maart 2018 en doorbetaling van het loon ad 3.333,33 euro per maand vanaf 1 april 2018 of zijn er afzonderlijke dienstverbanden met Hato China en Hato Hong Kong voor deze betalingen? Daarmee hangt samen de beantwoording van de vraag of dat loon betaald moet worden door Hato dan wel door de aan Hato gelieerde ondernemingen Hato China en Hato Hong Kong. Hato heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat werkneemster vanaf augustus 2015 steeds meer werkzaamheden vanuit China en ten behoeve van Hato China ging uitvoeren en dat daarvoor een maandelijkse vergoeding van eerst 1.000,00 euro en daarna 1.836,00 euro per maand aan haar werd betaald, maar gesteld noch anderszins is gebleken met welke bevoegde vertegenwoordiger van Hato China die overeenkomst werd gesloten. Datzelfde geldt met betrekking tot de vergoeding ad 3.333,33 euro voor de voor Hato Hong Kong verrichtte werkzaamheden. Niet weersproken is dat die afspraken zijn gemaakt met X dan wel [Y, waarbij X geen bevoegdheid had om voor Hato China en Hato Hong Kong te handelen. Y kon dat wel voor Hato Hong Kong, maar niet gesteld of gebleken is dat Y in zijn contacten met werkneemster over de salarisverhogingen tegen haar aangegeven had op dit punt namens Hato Hong Kong te handelen en/of dat dit in afwijking van de bestaande situatie zou leiden tot een dienstverband met Hato Hong Kong. Verder blijkt dat de opdrachten om de betreffende bedragen aan werkneemster te betalen werden gegeven door Y, zonder dat daarbij aangegeven werd namens welke vennootschap opgetreden werd. Mede van belang is dat gesteld noch anderszins gebleken is dat het overeengekomen aantal arbeidsuren werd gewijzigd. Dat werkneemster steeds meer werkzaamheden voor en ten behoeve van Hato China verrichtte, zou immers inhouden dat zij minder werkzaamheden voor en ten behoeve van Hato zou kunnen verrichten. Voorshands moet er derhalve van worden uitgegaan dat geen afzonderlijke arbeidsovereenkomsten tussen werkneemster en Hato China en Hato Hong Kong zijn gesloten en dat sprake is van afzonderlijke loonbestanddelen die vallen onder de met Hato gesloten arbeidsovereenkomst. Het verweer van Hato, dat werkneemster haar ten onrechte heeft gedagvaar wordt derhalve verworpen. Hato wordt vervolgens veroordeeld het loon (inclusief de loonsverhogingen) conform de bij haar geldende algemene bepalingen gedurende periode van arbeidsongeschiktheid van werkneemster door te betalen. Omdat zij zich beroept op haar algemene voorwaarden kan zij zich niet tevens beroepen op artikel 7:629 BW.