Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Beschermingsbewind Den Haag-Zuid/Stichting Aafje Thuiszorg Huizen Hotels
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 29 juni 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:5129

Stichting Beschermingsbewind Den Haag-Zuid/Stichting Aafje Thuiszorg Huizen Hotels

Verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst afgewezen. Werkneemster was daadwerkelijk arbeidsongeschikt. Werkgeefster heeft zich aan re-integratieverplichtingen gehouden. Geen toekenning billijke vergoeding.

Feiten

Werkneemster valt op 24 april 2015 uit in verband met psychische klachten en spanningsklachten. Vanaf 25 april 2017 betaalt werkgeefster geen loon meer. Nadat werkgeefster toestemming van het UWV ontvangt, zegt zij de arbeidsovereenkomst op. Met ingang van 21 april 2017 ontvangt werkneemster een WIA-uitkering. Werkneemster verzoekt de arbeidsovereenkomst te herstellen, dan wel een billijke vergoeding toe te kennen als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van werkgeefster.

Oordeel

Het komt er in deze procedure op aan of werkgeefster in het re-integratietraject verplichtingen heeft veronachtzaamd als gevolg waarvan geoordeeld moet worden dat (a) de ontslagvergunning ten onrechte is gegeven of (b) sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de zijde van werkgeefster. Bij de bespreking van het verzoek heeft werkneemster met name aandacht besteed aan de gebeurtenissen op en na maart 2016. In die periode is door de bedrijfsarts geen goede diagnose gesteld en is werkneemster onnodig onder verdere druk gezet door te werk te worden gesteld in een spoelkeuken en een koelruimte, aldus werkneemster. Het in dit verband door werkneemster ingenomen standpunt laat zich moeilijk rijmen met haar eerdere stellingen. Zij heeft zich immers steeds op het standpunt gesteld dat zij volledig arbeidsgeschikt was. Die standpunten staan lijnrecht tegenover elkaar: ofwel werkneemster was in staat haar eigen werkzaamheden te doen, ofwel werkgeefster hield zich niet aan de re-integratieverplichtingen, als gevolg waarvan de klachten verergerden. Wat daar verder ook van zij, werkneemster heeft haar stelling dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest, onvoldoende onderbouwd. Werkgeefster heeft al haar activiteiten steeds zorgvuldig afgestemd op adviezen van de bedrijfsarts. Nergens blijkt uit dat de bedrijfsarts destijds verkeerde beslissingen heeft genomen, laat staan dat daarbij sprake was van een grove veronachtzaming van zijn taken. Sterker nog, verschillende andere bedrijfsartsen ondersteunen het oordeel van de bedrijfsarts, evenals het UWV. Bovendien staat vast dat het UWV in het kader van de toekenning van de WIA-uitkering heeft getoetst of werkgeefster aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en die vraag bevestigend heeft beantwoord. Werkneemster is tegen die beslissing in beroep gegaan, maar onduidelijk is wat de uitkomst van die zaak is. Zelfs onduidelijk is wat werkneemster in dit verband precies heeft willen aanvoeren. De slotsom is dat werkgeefster zich heeft gehouden aan haar re-integratieverplichtingen. De kantonrechter wijst de verzoeken van werkneemster af.