Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 24 juli 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:1777
De gemeenschappelijke ondernemingsraad van Royal IHC/IHC Merwede B.V.
Feiten
Royal IHC heeft ongeveer 3.000 werknemers wereldwijd in dienst, van wie er ongeveer 2.200 in Nederland werken. De OR is een gemeenschappelijke ondernemingsraad in de zin van artikel 3 WOR en is ingesteld voor nagenoeg alle Nederlandse groepsmaatschappijen van Royal IHC. Volgens het OR-reglement van juli 2013 behoort de OR uit 17 leden te bestaan. In augustus 2017 heeft de OR het OR-reglement herzien. In eerste aanleg heeft Royal IHC onder meer verzocht, voor zover in hoger beroep nog van belang, te bepalen dat het geheel afschaffen van kiesgroepen in het OR-reglement in strijd is met (een goede toepassing van) de WOR; de OR te gebieden het OR-reglement aan te passen door twee kiesgroepen op te nemen, metaal en niet-metaal. Bij de bestreden beschikking van 28 december 2017 heeft de kantonrechter onder meer bepaald, voor zover in hoger beroep nog van belang en samengevat, dat het geheel afschaffen van kiesgroepen in het OR-reglement in strijd is met (een goede toepassing van) de WOR; de OR geboden het OR-reglement aan te passen door daarin twee kiesgroepen op te nemen, te weten metaal (blue collars) en niet-metaal (white collars), met dien verstande dat het aantal OR-zetels over de beide kiesgroepen verdeeld zal worden in de verhouding 50-50.
Oordeel
De principale grieven hebben alle betrekking op de vraag of de OR moe(s)t worden geboden het OR-reglement aan te passen door daarin twee kiesgroepen op te nemen.
Kiesgroepen
Royal IHC stelt dat zij een versnelde transformatie doormaakt van een klassiek metaalbedrijf dat op het maken van een schip is gericht, naar een kennisbedrijf – een integration solution provider – waarbij design & engineering, projectmanagement en services vooropstaan. Door die verdergaande specialisering in engineering, projectmanagement en services verandert ook de samenstelling van het personeel. Inmiddels is ongeveer 62,5% van de werknemers actief binnen een niet- metaalgerelateerde functie (de groep Niet-metaal) en heeft 37,5% van de werknemers een metaalgebonden (maak)activiteit (de groep Metaal). Deze verschillende groepen medewerkers hebben ook andere behoeftes. De vraag is of de niet-metaalgerelateerde medewerkers bepaalde gemeenschappelijke kenmerken hebben, waarmee deze groep zich onderscheidt van de metaalgerelateerde medewerkers, en dat zij daardoor – vanuit een goede werking van de WOR bezien – een redelijk belang hebben bij een afzonderlijke kiesgroep. Naar het oordeel van het hof dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Dit onderscheid komt ook tot uitdrukking in de verschillende belangen van deze groepen bij de transformatie naar een kennisbedrijf. Het (gemiddelde) opleidingsniveau van de niet-metaalgerelateerde medewerkers is hoger dan dat van de metaalgerelateerde medewerkers. De kenmerken van de groep niet-metaalgerelateerde medewerkers maken dat deze groep een eigen – een overigens niet aan het belang van Royal IHC gelijk te stellen – belang heeft bij een kiesgroep. Door de vertegenwoordiging van deze groep in de samenstelling van de OR te borgen, wordt bereikt dat deze in ieder geval in zoverre representatief is voor de onderneming van Royal IHC. Het hof verwerpt de overige bezwaren van de OR tegen de verzochte kieslijsten, omdat deze onvoldoende afdoen aan het belang van de niet-metaalgerelateerde medewerkers bij een eigen kiesgroep.
Zetelverdeling
In beginsel geldt bij een systeem met kiesgroepen als uitgangspunt dat de zetelverdeling in de OR evenredig is. De kantonrechter heeft naar redelijkheid en billijkheid een 50/50- verdeling vastgesteld.
Het hof oordeelt als volgt. De geschetste ontwikkelingen en redelijke verwachtingen zijn zo dynamisch en ingrijpend van karakter dat op dit moment niet kan worden geoordeeld wat een passende zetelverdeling is in 2022. Het hof zal bij wijze van maatregel ter bescherming van een goede toepassing van de medezeggenschap binnen Royal IHC bepalen dat de OR tijdig voorafgaande aan de eerstvolgende verkiezingen beziet of de in het reglement opgenomen zetelverdeling recht doet aan het uitgangspunt van een (in beginsel) evenredige verdeling tussen de kiesgroepen Metaal en Niet-metaal.
Overige kwesties
Royal IHC heeft bij verweerschrift in hoger beroep voorts een aantal verzoeken gedaan omtrent het aanpassen van het OR-reglement ten aanzien van (1) het aantal OR-leden, (2) de zittingsduur van de OR, (3) de herkiesbaarheid van de OR- leden, (4) de procedure ter zake van de kandidatenlijsten bij verkiezingen en (5) het kiesrecht van ingeleenden. Deze verzoeken zijn incidentele grieven, hoewel deze niet als zodanig zijn aangeduid. De OR bestond reglementair aanvankelijk uit 17 leden. Na de beschikking van de kantonrechter heeft de OR dit aantal in het reglement verhoogd naar 18 leden om een 50/50-verdeling mogelijk te maken. Het hof neemt tot uitgangspunt wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de zetelverdeling. Dit geldt ook op dit punt. Dit betekent dat op dit moment niet kan worden geoordeeld wat een passend aantal leden van de OR is in 2022 en of deze zetels ook kunnen worden gevuld. Royal IHC stelt dat in artikel 12 lid 1 WOR is bepaald dat de zittingsduur van de OR drie jaar is en niet vier jaar zoals de OR in het OR-reglement heeft bepaald. Het hof verwerpt dit standpunt van Royal IHC. Het bepalen van de zittingsduur valt bij uitstek in het domein van de OR. Royal IHC stelt dat het voor de goede doorstroom wenselijk is dat de herkiesbaarheid van leden van de OR wordt beperkt tot één of twee keer, dus in totaal voor een periode van zes tot negen jaar. Het hof verwerpt dit standpunt omdat het onvoldoende is onderbouwd. De samenstelling van de OR is afhankelijk van het resultaat van de verkiezingen. De OR heeft eenzijdig het OR-reglement gewijzigd, aldus dat ook personen die langer dan 24 maanden ingeleend zijn in de onderneming kiesgerechtigd en verkiesbaar zijn. Royal IHC stelt dat zij niet heeft ingestemd met deze wijziging en ook dat deze wijziging niet bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR in de onderneming. Het hof verwerpt het standpunt van de OR dat Royal IHC heeft ingestemd met de in het geding zijnde medezeggenschapsrechten van ingeleenden. Het hof ziet geen grond om te oordelen dat het bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR in de onderneming van Royal IHC om bedoelde ingeleenden kiesgerechtigd en verkiesbaar te maken. De ondernemingsraad stelt in zijn reglement nadere regels voor (onder meer) de kandidaatstelling voor de verkiezingen (art. 10 WOR). Het OR-reglement is in augustus 2017 op dit punt gewijzigd. Zo is bepaald dat de vakbonden als eerste, tot uiterlijk zes weken voor de verkiezingsdatum, kandidatenlijsten kunnen indienen (art. 7 lid 3 OR-reglement). Nadat de OR deze kandidatenlijst bekend heeft gemaakt kunnen er 'vrije lijsten' – dat wil zeggen: lijsten met kandidaten die geen lid zijn van een vakbond die kandidaten heeft gesteld – worden ingediend (art. 7 lid 4 OR-reglement) tot uiterlijk vier weken voor de verkiezingsdatum (art. 7 lid 5 OR-reglement). De OR heeft zich bij deze opzet gericht naar het SER-voorbeeldreglement. Royal IHC stelt zich op het standpunt dat deze opzet niet bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR in de onderneming, omdat de vrije kandidaten daarbij minder tijd hebben om zich te profileren dan de kandidaten op de lijsten van de vakbonden. Het hof verenigt zich met dit standpunt van Royal IHC. Voorop moet staan dat de verkiezingen eerlijk verlopen. Daar hoort in beginsel – uitzonderlijke omstandigheden daargelaten – bij dat voor de kandidaten dezelfde regels gelden. Uit het voorgaande volgt dat het principaal hoger beroep faalt en het incidenteel hoger beroep gedeeltelijk slaagt.