Rechtspraak
UWV/vennoten
Prejudiciële vragen
De rechtbank komt tot de volgende aan de Hoge Raad ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing te stellen vragen, waarbij in vraag (II) uitgegaan wordt van rechtstreekse aansprakelijkheid van iedere vennoot op grond van de arbeidsovereenkomst en vraag (III) uitgaat van aansprakelijkheid krachtens 18 WvK.
(I) Indien een vennootschap onder firma een arbeidsovereenkomst met een werknemer sluit, gelden dan de vennoten van die vennootschap onder firma van rechtswege en in alle gevallen, ieder afzonderlijk, als werkgever?
(II) In geval van bevestigende beantwoording van vraag (I): zijn in dat geval, indien de vennootschap onder firma failleert en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard op de vennoten, en de preferente en boedelvorderingen van de zaakscrediteuren in het faillissement van de vennootschap onder firma niet volledig kunnen worden voldaan, de met de arbeidsovereenkomst samenhangende preferente respectievelijk boedelvorderingen van de werknemer en (op grond van subrogatie door overname van de desbetreffende verplichtingen) van UWV eveneens preferente respectievelijk boedelvorderingen in de wettelijke schuldsaneringsregelingen van de vennoten?
(III) In geval van ontkennende beantwoording van vraag (I): zijn in dat geval, indien de vennootschap onder firma failleert en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard op de vennoten, en de preferente en boedelvorderingen van de zaakscrediteuren in het faillissement van de vennootschap onder firma niet volledig kunnen worden voldaan, de met de arbeidsovereenkomst samenhangende preferente respectievelijk boedelvorderingen van de werknemer en (op grond van subrogatie door overname van de desbetreffende verplichtingen) van UWV eveneens preferente respectievelijk boedelvorderingen in de wettelijke schuldsaneringsregelingen van de vennoten?
(IV) In geval van bevestigende beantwoording van vraag (I): heeft in dat geval de vennootschap onder firma, naast de vennoten, ook als (afzonderlijk) werkgever in de zin van artikel 66 WW en/of artikel 40 Fw te gelden?
(V) Maakt het bij de beantwoording van (een van) bovenstaande vragen nog uit of UWV zijn vordering in het faillissement van de vennootschap onder firma heeft aangemeld, en daarop al dan niet een (gedeeltelijke) uitkering heeft ontvangen/zal ontvangen?
Nadere toelichting op de prejudiciële vragen
In het tussenvonnis heeft de rechtbank reeds overwogen dat in beide zaken centraal staat de vraag of de vennoten als werkgevers hebben te gelden en dat partijen van mening verschillen over enkele principiële vragen ten aanzien van de aard/het wezen van de vennootschap onder firma. Vragen die vooralsnog door de wetgever en in de rechtspraak en literatuur niet duidelijk, althans niet eenduidig, zijn beantwoord. Vragen die voornamelijk zijn opgekomen naar aanleiding van de arresten VDV Totaalbouw/Bepro; Koot Beheer/ Tideman q.q. en UWV/Curatoren Ecocern. Zoals ook in het tussenvonnis is overwogen is het antwoord op de vragen van belang voor de eis in de onderhavige zaken, maar ook voor beslechting of beëindiging van inmiddels talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, als voorgeschreven in artikel 392 lid 1 onder b Rv.