Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Mindtime Backup B.V.
Rechtbank Overijssel, 17 juli 2018
ECLI:NL:RBOVE:2018:2881

werknemer/Mindtime Backup B.V.

Dienstverband is reeds geëindigd; vordering tot betaling van onder meer een pensioenbijdrage, niet genoten salarisverhogingen en achterstallig salaris en een schadevergoeding wegens discriminatie; vorderingen afgewezen.

Feiten

Werknemer is op 1 september 2010 in dienst gekomen bij Mindtime Backup B.V. (hierna: Mindtime). Bij brief van 28 april 2017 heeft werknemer het dienstverband opgezegd tegen 1 juni 2017. Ingevolge die opzegging is het dienstverband vervolgens geëindigd. Op 31 maart 2011 heeft werknemer een verklaring genaamd ‘Afstandsovereenkomst Pensioen’ ondertekend. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat Mindtime zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie met veroordeling van Mindtime om op grond daarvan aan werknemer wegens schadevergoeding te voldoen een bedrag van € 5.000. Verder verzoekt werknemer de kantonrechter tot veroordeling van Mindtime om aan werknemer te voldoen een bedrag van € 31.286,68 bruto terzake van pensioenvoorziening en achterstallig salaris.

Oordeel

Werknemer maakt aanspraak op een bedrag van € 18.474,76 bruto in het kader van een hem toekomende pensioenvoorziening. Werknemer gaat er echter aan voorbij dat hij op 31 maart 2011 een ‘Afstandsovereenkomst Pensioen’ heeft ondertekend. Daarmee heeft hij duidelijk en ondubbelzinnig verklaard afstand te doen van enige pensioenaanspraak. Werknemer heeft daarover ter comparitie opgemerkt dat hij bij zijn handtekening met pen heeft opgeschreven ‘momenteel niet, later tot 1 januari 2012 nieuw bespreken’. Volgens werknemer betekent dat dat zijn afstandsverklaring slechts tot 1 januari 2012 geldig was en het onderwerp daarna op initiatief van Mindtime opnieuw met hem besproken had moeten worden. De kantonrechter kan werknemer in deze redenering niet volgen. In de door hem ondertekende afstandsovereenkomst is immers uitdrukkelijk bepaald dat eventuele deelname aan een pensioenregeling in de toekomst alleen mogelijk is met instemming van de werkgever. Dat van een dergelijke instemming op enig moment sprake is geweest is niet gebleken en is door werknemer ook niet gesteld. De afstandsverklaring is aldus gewoon van kracht gebleven. Er bestaat daarom geen grond voor de toekenning van een pensioenbijdrage, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen. Ten aanzien van het salaris geldt dat in de eerste dagen van het dienstverband al nader is onderhandeld over de hoogte van het salaris. Het aanvankelijk overeengekomen salaris van € 3.000 bruto per maand is als gevolg daarvan gewijzigd in een salaris van € 2.700 bruto met daarnaast recht op een onbelaste nettoreiskostenvergoeding van € 875,52 per maand. Het lagere salaris werd aldus verdisconteerd in een hoge reiskostenvergoeding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de werkelijke reiskosten minder bedroegen dan het bedrag van de reiskostenvergoeding. Door Mindtime is onbetwist aangevoerd dat werknemer telkens weer bij gesprekken over de hoogte van zijn salaris een groot belang hechtte aan een lager brutosalaris in combinatie met een hoge netto-onkostenvergoeding in verband met de vaststelling van zijn alimentatieverplichting. Nu tussen partijen vaststaat dat er aldus geen sprake was van een brutomaandsalaris van € 3.000 per maand maar van een salaris van € 2.700 per maand, valt niet in te zien op grond waarvan aan werknemer nog een nabetaling van € 300 per maand dient plaats te vinden. Werknemer heeft weliswaar betoogd dat hij in 2013 verhuisd is, waardoor de reiskostenvergoeding niet meer voldoende was om het lagere salaris te verdisconteren, maar dit heeft hij niet onderbouwd. Dit deel van zijn vordering wordt daarom afgewezen. De discriminatie waarop werknemer een vordering tot schadevergoeding heeft gebaseerd is volgens hem gelegen in het feit dat hij van Duitse afkomst is en daarom anders is behandeld dan zijn collega’s. Mindtime heeft betwist dat van discriminatie sprake is. Het ligt daarom op de weg van werknemer om zijn stelling nader te onderbouwen. Dat heeft hij nagelaten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is niet onderbouwd dat hij ten onrechte en ten nadele anders is behandeld dan zijn collega’s. De gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde schadevergoeding worden daarom afgewezen.