Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 14 augustus 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:7320
werkneemster/de Politie
Feiten
Werkneemster is in 1993 in dienst getreden van de Politie. Vanaf 2002 vervulde werkneemster de functie van bedrijfsadministrateur. Op 23 augustus 2007 heeft de Politie aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking en diefstal van een bedrag van € 57.386,22 aan executiegelden gedurende de periode van augustus 2006 tot maart 2007. Bij besluit van de korpsbeheerder van 9 oktober 2009 is aan werkneemster primair de disciplinaire straf van ontslag opgelegd onder de bepaling dat die straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd. In datzelfde besluit is subsidiair aan werkneemster met onmiddellijke ingang ontslag verleend wegens 'het ontberen van de geschiktheid voor het door u beklede ambt'. Het UWV heeft de Politie bij brief van 29 november 2013 bericht dat werkneemster een WW-uitkering ontvangt en bij brief van 8 december 2013 laten weten dat zij de kosten van de WW-uitkering op de Politie zal verhalen. De Politie heeft bij de rechtbank gevorderd werkneemster te veroordelen tot betaling van € 117.137,21, bestaande uit € 62.649,23 wegens verduisterde gelden en € 54.487,98 wegens door X ontvangen WW-uitkering. Werkneemster heeft de stellingen van de Politie slechts in zeer algemene termen weersproken, zodat de Politie naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat werkneemster gelden heeft verduisterd. Het door de Politie gevorderde bedrag van € 62.649,23 is door werkneemster niet betwist, zodat de rechtbank dit deel van de vordering heeft toegewezen. De vordering tot betaling van € 54.487,98 wegens door werkneemster ontvangen WW-uitkering heeft de rechtbank afgewezen. Tegen dit oordeel keert werkneemster zich in hoger beroep.
Oordeel
Volgens de Politie blijkt uit de uitspraak van de bestuursrechter van 18 februari 2011 en de uitspraak in hoger beroep van 8 november 2012 van de CRvB dat werkneemster gelden heeft verduisterd. Die uitspraken hebben volgens de Politie formele rechtskracht, zodat het hof gebonden is aan de bindende kracht van het feitelijk oordeel dat in die uitspraken is gegeven. Het hof volgt de Politie hierin niet. Het leerstuk van de formele rechtskracht heeft betrekking op bestuursrechtelijke besluiten. De bestuursrechter heeft over het bestuursrechtelijke besluit met betrekking tot het aan werkneemster gegeven ontslag geoordeeld en dat besluit in stand gelaten. Dat besluit tot ontslag heeft een andere inhoud dan de onderhavige vordering tot vergoeding van schade wegens verduistering of diefstal. De burgerlijke rechter heeft vanwege de formele rechtskracht weliswaar uit te gaan van de rechtsgeldigheid en rechtmatigheid van het besluit tot ontslag, maar is niet gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die aan dat besluit ten grondslag zijn gelegd (HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:1). Het hof stelt vast dat werkneemster niet heeft betwist dat haar werkzaamheden betrekking hadden op de tweede fase van de administratieve procedure voor de inning en verwerking van executiegelden. Werkneemster bestrijdt weliswaar dat zij bekend was met het document 'Taken RICO bij administratieve afhandeling van betaalde boetes', maar betwist niet dat zij Y, zoals Y heeft verklaard, heeft gewezen op de kluisprocedure, dat het document voor de wijze waarop de boetes administratief moesten worden afgehandeld op intranet stond en voor haar te raadplegen was en betwist evenmin dat tot haar werkzaamheden behoorde dat zij geregeld de afsluitkluis had te legen, na leging zo spoedig mogelijk een staat van ontvangen gelden had op (te laten) maken en die staten van ontvangen gelden op een verzamelstaat had te vermelden en de contante bedragen die op de verzamelstaat stonden bij het inleveren van de documenten had te storten. Werkneemster heeft evenmin gemotiveerd betwist de feitelijke voorbeelden die de Politie ter onderbouwing van haar stellingen heeft gegeven. Voorts is niet in geschil dat werkneemster in de gelegenheid was op de door de Politie gestelde wijze contant geld te verduisteren. Werkneemster heeft alleen aangevoerd dat uit die feiten en omstandigheden niet de conclusie kan worden getrokken dat daaruit blijkt dat zij contant geld heeft weggenomen en dat zij met geld heeft geschoven teneinde verduistering van gelden te verdoezelen. Uit de werkwijze van werkneemster en haar financiële situatie, zoals dat is komen vast te staan uit de door de Politie overgelegde ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, en mede gelet op de bevindingen van de bestuursrechter in het kader van het aan werkneemster gegeven ontslag, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat werkneemster contant geld van de Politie heeft weggenomen tot ten minste de gevorderde bedragen. Met deze handelwijze heeft werkneemster onrechtmatig jegens de Politie gehandeld en heeft zij de daardoor geleden schade te vergoeden.