Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 19 september 2018
ECLI:NL:RBOVE:2018:3455
werknemer/Enrichment Technology Nederland B.V.
Feiten
Werknemer vordert in kort geding onder meer veroordeling van ETNL tot betaling van € 50.000, ten titel van voorschot op schadevergoeding. Aan het gevorderde heeft werknemer het volgende ten grondslag gelegd. Door het voorval in maart 2013 heeft werknemer blijvend letsel met gevolgen opgelopen. Zijn bewegingsapparaat heeft grote beperkingen opgelopen en hij is in psychisch opzicht getraumatiseerd. Dat er schade is geleden door werknemer staat vast op grond van de medische rapportage en de ingrepen die hij heeft moeten ondergaan en nog dient te ondergaan. Er staat vast dat er sprake is van een causaal verband tussen de huidige klachten en beperkingen van werknemer ten opzichte van de situatie voorafgaand aan het voorval. In het kader van het onderhavige kort geding kunnen weliswaar de omvang van de schade en de beperkingen niet definitief worden vastgesteld, maar op basis van het medisch dossier staat thans wel vast dat werknemer een aanzienlijke vordering heeft op ETNL, omdat werknemer niet in staat is zijn werk als operator dan wel magazijnmedewerker als vanouds uit te voeren.
Oordeel
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft werknemer, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door ETNL, voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het voorval in maart 2013 schade heeft geleden als waarvan thans vergoeding wordt gevorderd. Er is dus geen sprake van een situatie waarin het nu bijzonder waarschijnlijk is dat de bodemrechter de vordering van werknemer zal toewijzen. Uit de door werknemer overgelegde medische informatie volgt weliswaar dat hij elleboog- dan wel schouderklachten aan zijn linkerarm heeft (gehad), maar voorshands is onvoldoende aannemelijk dat de tenniselleboog dan wel de schouderklachten het gevolg zijn van het voorval in maart 2013. Daarbij neemt de voorzieningenrechter (mede) in aanmerking dat uit het door werknemer overgelegde huisartsenjournaal blijkt dat werknemer al in april 2012 bij zijn huisarts is geweest met pijnklachten aan zijn linkerelleboog en dat hij deze pijnklachten al twee maanden had. Ook het tijdsverloop tussen de door werknemer gestelde (andere) fysieke en psychische klachten en het voorval in maart 2013 acht de voorzieningenrechter van belang. Bovendien heeft ETNL onweersproken gesteld dat werknemer na het voorval in maart 2013 tot aan de reorganisatie in 2015 in dienst en werkzaam is gebleven bij ETNL en dat hij nadien een opleiding tot beveiliger heeft gevolgd. Voorts kan er thans niet aan voorbij worden gegaan dat uit de brief van de medisch adviseur van 9 augustus 2018 volgt dat uit de brief van de sychosociaal therapeut van 8 maart 2017 blijkt dat zij van mening is dat er geen sprake is van de diagnose PTSS. Op grond van al het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestaan en de omvang van de vordering van werknemer in dit kort geding onvoldoende aannemelijk zijn geworden.