Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Botanische Tuin Kerkrade/werkneemster
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 20 september 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:9191

Stichting Botanische Tuin Kerkrade/werkneemster

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen na intrekken subsidie. Opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing wegens bedrijfsbeëindiging, waarbij het begrip ‘onderneming’ ruim wordt uitgelegd. Voor berekening transitievergoeding tellen dienstjaren die als ambtenaar zijn gewerkt niet mee.

Feiten

Werkneemster is met ingang van 18 februari 1981 als ambtenaar in dienst geweest van het Streekgewest Oostelijk Zuid-Limburg (hierna: het Streekgewest) althans zijn rechtsvoorgangers. In 1998 zijn de tot de regio Parkstad behorende gemeenten een samenwerkingsverband aangegaan onder de noemer Regionaal centrum voor ecologische basisvorming natuur-, milieu- en duurzaamheidseducatie Parkstad Limburg (hierna: CNME). De uitvoering van de taken van CNME is toebedeeld aan SBT. Op 1 juli 1999 is werkneemster op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij SBT als coördinator NME voor 18 uur per week. Per dezelfde datum is de aanstelling van werkneemster bij het Streekgewest geëindigd. Werkneemster is sinds 15 december 2017 door ziekte arbeidsongeschikt. Op 5 juni 2018 heeft SBT (opnieuw) aan het UWV toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met werkneemster op te zeggen op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Bij beslissing van 20 juni 2018 heeft het UWV toestemming geweigerd vanwege het opzegverbod van artikel 7:670 BW. Verder heeft het UWV overwogen dat de door SBT (op grond van art. 7:670a lid 2 aanhef en sub d BW) bepleite uitzondering op het opzegverbod niet opgaat omdat SBT de formele werkgever is van werkneemster en er geen sprake is van een volledige bedrijfsbeëindiging. SBT verzoekt ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3 sub a BW. Ter onderbouwing daarvan heeft SBT aangevoerd dat door het stopzetten van de subsidie CNME en SBT in financiële nood zijn komen te verkeren als gevolg waarvan het bestuur van SBT heeft moeten besluiten de activiteiten van CNME te beëindigen.

Oordeel

Beroep opzegverbod faalt en bedrijfseconomische redenen aanwezig

Werkneemster voert primair aan dat het UWV de toestemming heeft geweigerd vanwege het opzegverbod zodat het UWV de bedrijfseconomische omstandigheden niet heeft beoordeeld. Werkneemster stelt dat zodoende voor wat betreft de beoordeling van die omstandigheden haar een instantie is ontnomen. Dit argument staat er niet aan in de weg om thans het verzoek van SBT ook op dit onderdeel te beoordelen. Met SBT is de kantonrechter van oordeel dat het opzegverbod bij ziekte (art. 7:670 lid 1 BW) niet in de weg staat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. SBT doet in dat verband met succes een beroep op het bepaalde in artikel 7:670a lid 2 aanhef en sub d BW. Ingevolge die bepaling geldt voornoemd opzegverbod niet in geval van beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming. Werkneemster heeft gelijk waar zij stelt dat de werkzaamheden van SBT niet eindigen, maar daarmee geeft zij een te beperkte uitleg aan het begrip 'onderneming'. De CNME-activiteiten vormen binnen SBT een zodanig op zichzelf staand onderdeel dat dit als een onderneming in de zin van artikel 7:670a lid 2 aanhef en sub d BW dient te worden beschouwd. Zo staat (onder meer) vast dat CNME zich ten opzichte van derden steeds op die wijze heeft gepresenteerd met eigen briefpapier, doelstellingen, telefoonnummer en programmaboekje. Ook onderhield CNME contacten met eigen (van de overige activiteiten van SBT losstaande) relaties. Verder is onbetwist dat de resultaten van CNME binnen SBT separaat werden geadministreerd en dat er voor CNME aparte beleidsplannen werden gemaakt. Ook is onbetwist dat SBT van het Streekgewest de CNME-activiteiten in 1999 inclusief twee CNME-werknemers onder wie werkneemster heeft overgenomen en dat SBT vervolgens die activiteiten en het loon van die werknemers financierde met voor dat doel verstrekte subsidies. Het beroep op het opzegverbod wordt verworpen. SBT heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat door haar slechte financiële situatie herplaatsing van werkneemster binnen SBT niet mogelijk is. Het ontbindingsverzoek wordt toegewezen.

Transitievergoeding

Partijen hebben gediscussieerd over de in aanmerking te nemen duur van de arbeidsovereenkomst. Werkneemster heeft in dit verband aangevoerd dat ook haar dienstverband bij de rechtsvoorgangers van SBT meegeteld dient te worden. Werkneemster doet hiermee wellicht een beroep op het bepaalde in artikel 7:662 en volgende BW. Uit die artikelen volgt dat de rechten en verplichtingen uit een arbeidsovereenkomst bij overgang van de onderneming van rechtswege overgaan op de verkrijger. Werkneemster ziet echter over het hoofd dat zij in de periode van 1981 tot 1 juli 1999 niet op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst was van het Streekgewest en haar rechtsvoorgangers. Onbetwist staat namelijk vast dat zij in die periode op basis van een publiekrechtelijke aanstelling als ambtenaar in dienst is geweest van het Streekgewest en haar rechtsvoorgangers. Reeds om deze reden kan het beroep van werkneemster op het bepaalde in de artikelen 7:662 e.v. BW niet slagen. Wellicht heeft werkneemster ook beoogd een beroep te doen op artikel 7:673 lid 4 aanhef en sub b BW. Ook dat kan niet slagen want van opvolgend werkgeverschap in de zin van deze bepaling is geen sprake. Werkneemster was immers vóór 1 juli 1999 niet op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst van het Streekgewest en haar rechtsvoorgangers. Voor de berekening van de hoogte van de transitievergoeding dient uitsluitend de periode van 1 juli 1999 tot 1 december 2018 in aanmerking te worden genomen.