Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 20 september 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:8961
werkneemster/Artrac B.V.
Feiten
Werkneemster is met ingang van 22 januari 2018 voor de duur van zes maanden (tot 22 juli 2018) in dienst getreden van Atrac B.V. (hierna: ‘Atrac’) in de functie van administratief medewerker. Atrac heeft het loon vanaf mei 2018, alsmede het vakantiegeld, niet voldaan. Werkneemster heeft met ingang van 28 juni 2018 geen werkzaamheden voor Atrac meer verricht nadat zij die dag naar huis was gestuurd door een collega met de mededeling dat zij tot het einde van de arbeidsovereenkomst niet meer hoefde te komen werken. Deze mededeling is bevestigd door de directeur van Atrac, de heer X. De gemachtigde van werkneemster heeft Atrac bij brief van 12 juli 2018 gesommeerd om tot betaling van het loon en de reiskosten over de maanden mei en juni 2018, alsmede het tot en met mei 2018 verschuldigde vakantiegeld, over te gaan. Op 26 juli 2018 heeft Atrac een bedrag van € 477,64 (netto) met de omschrijving ‘mnd mei’ naar de bankrekening van werkneemster overgeboekt. Op 14 augustus 2018 heeft de gemachtigde van werkneemster een laatste termijn aan Atrac gegund om tot betaling van de rest over te gaan. Atrac heeft de vordering niet voldaan. Werkneemster vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding Artrac veroordeelt tot betaling van het loon over mei tot en met juli 2018 en vakantiegeld over mei tot en met juli.
Oordeel
In de brief van 5 september 2018 heeft Atrac de vordering van werkneemster erkend met dien verstande dat werkneemster in de eerste week van juli 2018 voor de duur van één week verlofdagen zou hebben aangevraagd en zij over die verlofdagen geen recht (meer) zou hebben op doorbetaling van het loon nu zij al haar verlofdagen zou hebben gebruikt. Ter zitting heeft werkneemster de stelling van Atrac gemotiveerd betwist zodat het op de weg van Atrac had gelegen haar verweer te concretiseren en van een nadere onderbouwing te voorzien. Nu Atrac niet ter zitting is verschenen en dit dus niet heeft gedaan, zal aan haar verweer voorbij worden gegaan. Ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten heeft werkneemster niet gesteld dat deze kosten zien op redelijkerwijs noodzakelijk verrichte werkzaamheden en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn, zodat deze worden afgewezen. Werkneemster heeft in de brief van 12 juli 2018 aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW. Ingevolge de arbeidsovereenkomst werd het salaris maandelijks tegen het einde van de maand uitbetaald. Atrac is over het verschuldigde loon dan ook de wettelijke verhoging verschuldigd. De gevorderde wettelijke verhoging over de reiskostenvergoeding zal worden afgewezen, nu de wettelijke verhoging ziet op in geld vastgesteld loon dat niet op tijd is voldaan. Reiskosten zijn geen loon en toewijzing van wettelijke verhoging over deze kosten is dan ook niet mogelijk. De wettelijke rente over de hoofdsom zal worden toegewezen met ingang van de dag waarop Atrac met de voldoening daarvan in verzuim was. Aangezien Atrac het loon over een maand uiterlijk tegen het einde van die maand verschuldigd was aan werkneemster, gaat de kantonrechter ervan uit dat Atrac met de voldoening daarvan telkens op de eerste dag van de daaropvolgende maand in verzuim was. Voor het loon en de reiskosten over de maand mei 2018 en de vakantietoeslag tot en met mei 2018 was dit derhalve op 1 juni 2018, voor het loon en de reiskosten over de maand juni 2018 was dit op 1 juli 2018 en voor het loon over de maand juli 2018 was dit op 1 augustus 2018. Voor de vakantietoeslag over juni en juli 2018 was dit op 1 augustus 2018, nu volgens artikel 12.1 van de arbeidsovereenkomst de vakantietoeslag bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst moest worden uitbetaald met het laatste maandsalaris. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging is Atrac eerst verschuldigd vanaf het moment dat Atrac – nadat werkneemster daarop aanspraak heeft gemaakt – met de voldoening van die verhoging in verzuim is. Aangezien werkneemster bij brief van 12 juli 2018 per 16 juli 2018 aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke verhoging is Atrac met de voldoening daarvan per 16 juli 2018 in verzuim zodat zij vanaf die datum de wettelijke rente daarover verschuldigd is.