Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 10 oktober 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:12256
X/De Staat der Nederlanden
Feiten
Mevrouw X is vanaf 1996 tot begin 2015 als patholoog werkzaam geweest in verschillende ziekenhuizen. Tussen 2009 en 2012 was zij werkzaam in ziekenhuis A en in 2013 in ziekenhuis B. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de IGZ) is belast met het toezicht op zorgaanbieders. Op 13 augustus 2013 is de IGZ een onderzoek gestart naar drie door ziekenhuis A en ziekenhuis B gedane meldingen over mevrouw X. In haar op 18 september 2014 vastgestelde rapport concludeert de IGZ over deze meldingen onder meer dat niet is komen vast te staan dat mevrouw X (structureel) te kort is geschoten in haar medisch handelen. Wel scoort zij op bepaalde onderdelen onvoldoende. Op 1 januari 2014 is mevrouw X in dienst getreden bij ziekenhuis C. Begin november 2014 heeft zij met ziekenhuis D een arbeidsovereenkomst gesloten. Op 28 november 2014 heeft zich bij ziekenhuis C een voorval voorgedaan. Een gynaecoloog heeft mevrouw X verzocht het materiaal van een patiënt naar aanleiding van een onderzoek in te sluiten voor microscopisch onderzoek. Toen bleek dat dit materiaal door mevrouw X reeds was weggegooid heeft zij vetweefsel van een andere patiënt laten insluiten. Mevrouw X is vervolgens geschorst en later ontslagen. Op 29 januari 2015 heeft ziekenhuis D de arbeidsovereenkomst van mevrouw X tijdens de proeftijd beëindigd naar aanleiding van een melding van IGZ over mevrouw X. Op 30 januari 2016 heeft mevrouw X hierover bij de inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg (hierna: de inspecteur-generaal) een klacht ingediend. De inspecteur-generaal heeft de klacht over het informeren van ziekenhuis D gegrond verklaard. Mevrouw X vordert onder meer dat voor recht wordt verklaard dat de Staat onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld, en vergoeding van de door haar geleden schade.
Oordeel
De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 36 van de Gezondheidswet heeft de IGZ onder meer tot taak om toezicht te houden op de naleving en opsporing van overtredingen op het gebied van de volksgezondheid. Zoals de Staat onweersproken heeft aangevoerd, heeft de IGZ bij de beoordeling of sprake is van tekortkomingen in de zorg en hoe risicovol die tekortkomingen zijn voor de patiëntveiligheid beoordelingsvrijheid. Voorts wordt in aanmerking genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat mevrouw X op 28 november 2014 welbewust patiëntmateriaal heeft verwisseld om te verhullen dat op een eerder moment weefsel is zoekgeraakt. Zoals mevrouw X tijdens de comparitie ook zelf heeft verklaard, was zij op basis van de voor artsen geldende gedragsregels gehouden de klacht bij ziekenhuis D, waarmee zij begin november 2014 een arbeidsovereenkomst had gesloten, te melden. De rechtbank is van oordeel dat tegen deze achtergrond de IGZ mocht verwachten dat mevrouw X de klacht over het voorval uit eigen beweging zou melden bij ziekenhuis D. Indien zij dit niet zelf zou doen dan moest de IGZ – gelet op haar wettelijke taak – de raad van bestuur over de klacht informeren. Met de Staat constateert de rechtbank dat mevrouw X reeds ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om ziekenhuis D te informeren. Partijen hebben op 23 januari 2015 telefonisch contact gehad en afspraken gemaakt. Mevrouw X heeft zelf toegezegd dat zij het voorval in het begin van de daarop volgende week (de week van 26 tot en met 30 januari 2015) in het ziekenhuis zou melden, waaruit kan worden afgeleid dat ook zij voormelde termijn voldoende heeft geacht om de klacht te kunnen melden. Toen de inspecteur van de IGZ op 28 januari 2015 weer contact met mevrouw X opnam, had zij nog steeds niemand binnen ziekenhuis D inhoudelijk geïnformeerd over het voorval. Voornoemde omstandigheden maken dat de IGZ naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid tot het besluit kon komen om die middag zelf de raad van bestuur van ziekenhuis D te informeren. In dit oordeel betrekt de rechtbank dat het voorval dusdanig ernstig was dat de IGZ op goede gronden zorg mocht hebben over de patiëntveiligheid. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de IGZ niet onzorgvuldig en derhalve niet onrechtmatig heeft gehandeld.