Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 17 september 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:6672
werkneemster/werkgeefster
Feiten
Werkgeefster bestuurt zeven basisscholen. Werkneemster is op 1 januari 2018 voor bepaalde tijd in dienst getreden van werkgeefster locatie X, in de functie van lerares. Op vrijdagmiddag 6 april 2018 is werkneemster met de leerlingen van haar groep naar het schoolplein gegaan. Enkele leerlingen hebben de pijlen van een door groep 8 uitgezette speurtocht ontdekt en hebben werkneemster gevraagd of ze deze mochten lopen. Werkneemster heeft dat verboden. Aangekomen in het klaslokaal heeft werkneemster ontdekt dat er drie leerlingen ontbraken. Toen de school uitging om 14:00 uur waren de leerlingen nog niet gevonden. Op het schoolplein is commotie ontstaan onder de aanwezige ouders. Uiteindelijk zijn de meisjes om 14:15 uur gevonden op een kilometer afstand van de school. Ze waren een woonwijk ingegaan om snoep te kopen bij een supermarkt. Werkneemster is vervolgens medegedeeld dat zij niet kon terugkeren wegens een gebrek aan vertrouwen. Werkneemster is geplaatst in een vervangingspool. In mei 2018 is werkneemster bericht dat haar contract voor bepaalde tijd na 1 januari 2019 niet zal worden voortgezet wegens ongeschiktheid. Werkneemster heeft zich op 13 mei 2018 ziek gemeld vanwege klachten ontstaan door de acties van werkgeefster. De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat sprake was van een arbeidsconflict. Werkneemster verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoring van de arbeidsrelatie tussen partijen.
Oordeel
Werkneemster heeft werkgeefster weliswaar aangeboden om in de vervangingspool te werken, maar zij heeft daarbij tegelijkertijd ongemotiveerd medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden voortgezet 'wegens ongeschiktheid voor de functie'. Uit deze laatste boude mededeling blijkt zo weinig vertrouwen in het functioneren van werkneemster, dat het begrijpelijk is dat zij niet meer voor deze werkgever wil/kan werken. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden per 1 oktober 2018. De vraag is vervolgens of werkneemster een billijke vergoeding toekomt. Vastgesteld wordt dat de relatie tussen partijen tot het incident van 6 april 2018 over het algemeen goed was. Het incident op 6 april 2018 heeft daarentegen de verhoudingen op scherp gezet. Werkgeefster heeft werkneemster verweten ten eerste dat zij de kinderen uit het oog is verloren en ten tweede dat zij niet direct actie heeft ondernomen. Voor werkgeefster stond daarmee vast dat werkneemster niet goed functioneerde en zij heeft haar daarvoor berispt, haar verplicht om op een andere school te gaan werken en aangekondigd de arbeidsovereenkomst wegens ongeschiktheid voor de functie niet te verlengen. Niet is echter komen vast te staan dat werkneemster op die dag op een ongebruikelijk manier met de kinderen van het schoolplein naar boven is gelopen of toen onoplettend is geweest. Desondanks zijn drie van de 24 kinderen uit de rij gelopen zonder dat werkneemster dat opmerkte. Hoewel het beter was geweest als werkneemster dit direct had opgemerkt, is het, gelet op de hoeveelheid kinderen, niet onoverkomelijk dat de drie kinderen uit de rij zijn ontsnapt. De directeur heeft echter op 6 april 2018 werkneemster naar huis gestuurd en, zonder haar kant van het verhaal goed te beluisteren, diezelfde dag de ouders van de klas geïnformeerd dat werkneemster, in ieder geval tot de meivakantie, niet meer voor deze klas zou staan. Niet alleen heeft werkgeefster de onjuiste conclusie getrokken dat het incident werkneemster te verwijten is, maar ook de hiervoor geschetste wijze waarop ze vervolgens heeft gereageerd en met werkneemster is omgegaan, is incorrect. Conclusie van het voorgaande is dat werkgeefster door op deze wijze na het incident op 6 april 2018 te handelen ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat zij daarvoor een billijke vergoeding is verschuldigd. De kantonrechter acht een bedrag van € 9.000 bruto billijk.