Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Dijkstra V.O.F.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 30 oktober 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:9482

werknemer/Dijkstra V.O.F.

Tussenuitspraak. Werknemer vordert betaling van overwerk en reiskostenvergoeding. Bij verschuiving arbeidsuren is cao LEO niet in acht genomen. Alle uren gemaakt buiten de reguliere tijd moeten worden beschouwd als overuren. Werknemer dient vordering wegens achterstallig loon te herberekenen, met instructies van het hof.

Feiten

De vennootschap onder firma Dijkstra (hierna: ‘Dijkstra’) exploiteert een bedrijf in de agrarische sector. Werknemer is van 1 april 2003 tot en met 31 januari 2015 bij Dijkstra als agrarisch loonwerker in loondienst geweest. In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat voor zover in de overeenkomst niet anders is bepaald daarop van toepassing is de CAO voor de Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen (hierna: CAO LEO). Van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen mogelijkheid om bij drukte af te wijken van de overeengekomen arbeidstijd is gedurende het dienstverband jaarlijks gebruikgemaakt. Gebruikelijk was dat werknemer in de zomermaanden meer uren werkte dan de contractuele gebruikelijke arbeidstijd van 38 uur per week. Daar stond tegenover dat werknemer in de winterperiode (van half november tot en met maart) niet of nauwelijks werkte. De afhandeling van de meer- en minderuren van werknemer vond als volgt plaats. Op basis van door werknemer zelf ingevulde wekelijkse werkbriefjes maakte Dijkstra aan het einde van het jaar de balans van de meer- en minderuren op. De afspraak was dat de helft van dat saldo door Dijkstra als overwerk aan werknemer uitbetaald diende te worden. De andere helft van het saldo werd doorgeschoven naar het volgende jaar en verrekend met minderuren. De betalingen van overwerk vonden contant plaats en werden bruto/netto verrekend met overuren. Die verrekening kwam er feitelijk op neer dat een overwerkuur werd vergoed tegen 130%. Bij brief van 17 maart 2014 heeft mr. Bossen zich namens werknemer tot Dijkstra gewend. In de brief maakt werknemer, voor zover in hoger beroep nog van belang, aanspraak op nabetaling door Dijkstra van een bedrag van € 13.666,71 bruto aan overuren over de jaren 2009 tot en met 2012. Tevens wordt aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 2.354 netto aan reiskostenvergoeding over de jaren 2009 tot en met 2013. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 12 juli 2016 de vorderingen in conventie tot betaling van achterstallig salaris afgewezen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.

Oordeel

Vast staat dat Dijkstra heeft geschoven met de arbeidsuren van werknemer; in de zomermaanden werkte hij meer uren dan 38 uur per week, terwijl hij in de wintermaanden geen of minder uren werkte. Partijen hadden in de arbeidsovereenkomst daarin ook voorzien (artikel 3). Niet is aangevoerd dat partijen met hun regeling beoogden af te wijken van de restricties die (het huidige) artikel 24 van de CAO LEO aan die verschuiving stelt, nog daargelaten dat opeenvolgende CAO’s LEO algemeen verbindend zijn verklaard. Het hof stelt vast dat de fluctuaties in de arbeidsuren traden buiten de bandbreedte die artikel 24 van de CAO LEO aangeeft. Aan de ene kant werden er in de drukke periode door werknemer werkweken gemaakt die langer waren dan de in de CAO bepaalde bovengrens (45 uur per week) en aan de andere kant maakte hij in de rustige periode minder uren dan de ondergrens (32 uur per week). Verder werden de afwijkende arbeidstijden ook niet tevoren schriftelijk vastgelegd. In de arbeidsovereenkomst was wel in het algemeen bepaald dat met de arbeidstijden kon worden geschoven, maar artikel 24 van de CAO LEO vereist dat een afwijking vooraf schriftelijk moet worden vastgelegd, waarbij de leden twee tot en met vijf van het artikel in acht genomen dienen te worden. Een dergelijke vastlegging heeft niet plaatsgevonden. Het gevolg dat artikel 24 van de CAO LEO verbindt aan het schuiven met arbeidstijden zonder dat daarbij de restricties van dat artikel in acht worden genomen, is dat alle meeruren – de uren die op een dag meer zijn gewerkt dan de gebruikelijke arbeidstijd van 7 uur en 36 minuten – als overuren moeten worden aangemerkt. In zoverre berusten de vorderingen van Dijkstra dus op een juiste grondslag. Dat werknemer de wijze waarop Dijkstra zijn overuren verwerkte jarenlang heeft geaccepteerd, is niet toereikend voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking door Dijkstra. Het hof stelt vast dat werknemer zijn vorderingen en Dijkstra haar verweer niet heeft gebaseerd op een berekening als hiervoor aangegeven. De zaak zal daarom worden verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van werknemer voor een herberekening van zijn vorderingen op de wijze als door het hof aangegeven. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat die herberekening alleen betrekking dient te hebben op de jaren 2009 tot en met 2012. Dijkstra zal in de gelegenheid worden gesteld om op die akte te reageren. In wat is overwogen ligt besloten dat het hof de stelling van werknemer verwerpt dat Dijkstra gehouden zou zijn om aan werknemer nog 32 uur respectievelijk 38 uur per week te betalen over de weken waarin werknemer in de rustige periode geen arbeid heeft verricht. Deze grondslag onder de primaire vordering van werknemer faalt dus. Het gevolg dat artikel 24 van de CAO LEO verbindt aan het verschuiven van arbeidstijden zonder inachtneming van de restricties die het artikel daaraan stelt, is alleen dat alle extra gewerkte meeruren moeten worden beschouwd als overuren. Voor het door werknemer voorgestane gevolg biedt het artikel geen aanknopingspunt. Dat gevolg zou in dit geval ook apert onredelijk zijn, nu werknemer in de weken dat hij niet werkte gewoon is doorbetaald (voor 38 uur per week). Het standpunt van werknemer zou erop neerkomen dat Dijkstra voor die al betaalde weken nog een keer zou moeten betalen.