Rechtspraak
werknemer/werkgeefsterRechtbank Den Haag, 10 oktober 2018
werknemer/werkgeefster
Feiten
Werknemer treedt op 13 september 2016 voor de duur van zes maanden in dienst bij werkgeefster op basis van een nul-urencontract. Deze overeenkomst wordt verlengd. Werkgeefster stelt dat de verlenging zes maanden betreft; werknemer stelt dat de verlenging acht maanden betreft. Op 13 september 2017 meldt werkgeefster werknemer ziek uit dienst bij het UWV. Werknemer verzoekt vernietiging van de opzegging. Van een einde van rechtswege is volgens hem geen sprake, omdat de arbeidsovereenkomst op 13 september 2017 nog gewoon voortduurde.
Oordeel
Vervalste handtekening
In geding zijn twee verlengingsovereenkomsten gebracht: eentje voor de duur van zes maanden (de septemberversie) en eentje voor de duur van acht maanden (de novemberversie). Beide versies zijn ondertekend door zowel werkgeefster als werknemer. Werknemer stelt de septemberversie niet te kennen en meent dat zijn handtekening op die versie is vervalst. De schriftdeskundige heeft de handtekeningen en de handgeschreven datum op beide versies op systeem- en fijnkenmerken vergeleken. In haar rapport heeft de schriftdeskundige ten aanzien van de septemberversie geconcludeerd dat namens werkgeefster de handtekening hoogstwaarschijnlijk door de heer X is vervaardigd. Ten aanzien van de werknemer heeft zij geconcludeerd dat sprake is van een nabootsing en dat aangenomen mag worden dat de handtekening en de handgeschreven datum bij de handtekening eerst op het stuk zijn gekopieerd en daarna zijn overgetrokken en dat de handtekening en de datum niet op een natuurlijke en spontane manier zijn ontstaan. Ten aanzien van de novemberversie heeft zij geconcludeerd dat de handtekening namens werkgeefster hoogstwaarschijnlijk is gezet door de heer X en de handtekening en datum van werknemer hoogstwaarschijnlijk zijn vervaardigd door werknemer. De kantonrechter overweegt dat de schriftdeskundige weliswaar niet geconcludeerd heeft met ‘een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ (de hoogste graad van waarschijnlijkheid), maar dat daar tegenover staat dat uit het rapport blijkt dat beide handtekeningen vlot geplaatste en natuurlijke handtekeningen zijn, zonder onnatuurlijke onderbrekingen, radeersporen of andere sporen van vooroefening. Voor het oordeel dat sprake is van authentieke handtekeningen is naar het oordeel van de kantonrechter niet vereist dat de schriftdeskundige met de hoogste graad van waarschijnlijkheid tot haar bevindingen is gekomen. De graad ‘hoogstwaarschijnlijk’ biedt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende zekerheid om daarop een oordeel te baseren, omdat inherent aan conclusies aangaande de echtheid van handtekeningen is dat deze altijd met een zekere mate van waarschijnlijkheid worden gegeven. De kantonrechter is daarmee van oordeel dat de handtekening van werknemer op de septemberversie een nabootsing betreft; de handtekening van werknemer op de novemberversie is wel daadwerkelijk van hem afkomstig.
Gevolgen voor de arbeidsrelatie
De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst op 13 september 2017 nog voortduurde, omdat de novemberversie de daadwerkelijke overeenkomst tussen werknemer en werkgeefster geeft. Werkgeefster heeft daarmee in strijd met de geldende opzegtermijn (in casu een maand) die op grond van de arbeidsovereenkomst van toepassing was (tussentijdse opzegging was expliciet mogelijk gemaakt) opgezegd. Zij is daarom gehouden de gefixeerde schadevergoeding te betalen. Daarnaast is zij, nu het zeer kwalijk is te noemen dat het mogelijk is geweest dat vanuit werkgeefster is gehandeld op basis van een document waarvan de handtekening niet van werknemer afkomstig is, een billijke vergoeding verschuldigd. De kantonrechter veroordeelt werkgeefster een billijke vergoeding ad € 6.344,33 bruto (twee maandsalarissen) te betalen. De kantonrechter houdt daarbij rekening met het feit dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval op 13 november 2017 was komen te eindigen.