Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 1 november 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:8901
werkneemster/The Greenery B.V.
Feiten
Werkneemster, in dienst van Olympia Uitzendbureau, is per april 2015 uitgeleend aan The Greenery B.V. Vanaf 21 oktober 2015 is zij de functie van schoonmaakster gaan vervullen. Op 6 november 2015 is zij aan het einde van haar werkdag in ‘hal 2’ ten val gekomen, met een distorsie van de linkerknie tot gevolg. Werkneemster verzoekt in een deelgeschilprocedure te bepalen dat The Greenery als materiële werkgeefster volledig aansprakelijk is voor de schade die werkneemster lijdt als gevolg van het bedrijfsongeval alsmede te bepalen dat The Greenery gehouden is de volledige geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van werkneemster aan haar te vergoeden.
Oordeel
In verband met de aansprakelijkheidsvraag is van belang dat allereerst komt vast te staan wat de toedracht van het ongeval was. Partijen twisten hierover. Terwijl werkneemster heeft gesteld dat een combinatie van fruitresten en water op de grond heeft gezorgd voor gladde schoenzolen van werkneemster én een gladde vloer, waarover zij is uitgegleden, als gevolg waarvan zij met haar linkerknie tegen een van de zich daar bevindende paaltjes is gebotst, heeft The Greenery deze gestelde toedracht uitdrukkelijk betwist en daartoe onder meer gesteld dat de vloer waarop werkneemster is gevallen niet glad kan zijn geweest. Wat de toedracht van de val is geweest kan thans niet worden vastgesteld aan de hand van de stellingen van partijen over en weer en de onderbouwing van die stellingen. Nadere instructie naar de feiten is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geïndiceerd. Dit doet de vraag rijzen of deze procedure zich leent voor een nader onderzoek naar de feiten. Gelet op de ratio van de deelgeschilprocedure, namelijk het bevorderen van de buitengerechtelijke onderhandelingen, dient in zijn algemeenheid deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Daarbij is echter wel maatwerk vereist, in die zin dat van geval tot geval de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. In het onderhavige geval voorziet de kantonrechter in het geval van nadere bewijsvoering, mede gelet op het feit dat de plaats waar de val heeft plaatsgevonden gewijzigd is en niet meer in gebruik is door The Greenery, een uitvoerige instructie waarbij uiteindelijk tot een reconstructie van de val van werkneemster gekomen moet worden. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt in casu de hiermee gemoeide investering in tijd, geld en moeite niet op tegens het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Dit leidt tot het oordeel dat het verzoek op de voet van artikel 1019z Rv wordt afgewezen. Vervolgens dient op grond van artikel 1019aa Rv in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze situatie doet zich voor. Immers, gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen over de toedracht van de val, waarmee werkneemster voorafgaand aan het indienen van het verzoek bekend was, had werkneemster kunnen voorzien dat nadere (uitvoerige) instructie nodig zou zijn, in verband waarmee zij voor een bodemprocedure in plaats van voor een deelgeschilprocedure had moeten kiezen. Er is dan ook geen sprake van in redelijkheid gemaakte kosten. De kantonrechter ziet derhalve af van een kostenbegroting.