Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster c.q. curator
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 7 november 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:10759

werkneemster/werkgeefster c.q. curator

Verval aanspraak op wachtgeldregeling ex vaststellingsovereenkomst door opzegging door curator. Claim op wachtgeld is geen boedelvordering en wordt zelfs niet tot verificatie toegelaten.

Feiten

Werkgeefster gaat medio 2014 reorganiseren. Werkneemster opteert in het kader van een vaststellingsovereenkomst voor de wachtgeldregeling conform de cao. Op 13 november 2014 wordt werkgeefster in staat van faillissement verklaard. Werkneemster wordt op 14 november 2014 door de curator ontslagen, met inachtneming van een opzegtermijn van zes weken. De arbeidsovereenkomst eindigt daarmee na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, maar vóór 1 januari 2015 (de einddatum van de arbeidsovereenkomst op grond van de vaststellingsovereenkomst). In een brief schrijft de curator dat wachtgeld in zijn ogen geen loon is en dat daar daarom geen preferentie aan is verbonden. Bovendien stelt de curator zich op het standpunt dat voor de honorering van de wachtgeldclaims in faillissement geen goede rechtsgrond bestaat, behoudens voor zover er al wachtgeldderving vóór het faillissement was (wat dan ook een concurrente vordering zou zijn), vanwege het onzekere karakter van het recht op wachtgeld (het recht vervalt onder andere bij het vinden van een nieuwe baan en in het geval niet (meer) aan de voorwaarden ex de cao wordt voldaan). Werkneemster treedt op 1 januari 2018 in dienst bij een ander bedrijf, waardoor haar wachtgeldaanspraak per die datum eindigt. Zij vordert verificatie dan wel betaling van haar vordering ad € 33.315,66 (haar wachtgeldclaim vanaf datum van ondertekening van de vaststellingovereenkomst tot aan de datum van indiensttreding bij haar nieuwe werkgever).

Oordeel

Beoordeeld dient te worden of de wachtgeldaanspraak kwalificeert als een boedelvordering, dan wel als een verifieerbare faillissementsvordering. In dat kader dient eerst de vraag te worden beantwoord of de wachtgeldaanspraak kan worden gebaseerd op de vaststellingsovereenkomst. Artikel 9 van die overeenkomst bepaalt dat de aanspraken van de werknemer uit de overeenkomst automatisch vervallen indien de arbeidsovereenkomst tussen partijen om welke reden dan ook eerder eindigt dan de einddatum (1 januari 2015). In dit geval is door de opzegging door de curator de arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2015 (rechtsgeldig) geëindigd. Werkneemster heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat de woorden 'om welke reden dan ook' in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst anders mochten worden begrepen dan dat daar ook een eerdere beëindiging als gevolg van een ontslag door de curator onder dient te worden begrepen. Dat de mogelijkheid van een faillissement van de werkgever niet expliciet is benoemd, rechtvaardigt ook niet de conclusie dat die situatie geacht moet worden te zijn uitgezonderd van de in artikel 9 bedoelde regeling. Werkneemster, die bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst werd geadviseerd door haar rechtsbijstandsverzekeraar, heeft uit artikel 9 niets anders mogen begrijpen dan dat indien de arbeidsovereenkomst om welke reden dan ook eerder zou eindigen dan de in de vaststellingsovereenkomst genoemde einddatum, haar aanspraken uit de overeenkomst automatisch zouden komen te vervallen. Nu haar arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2015 is geëindigd, kan zij haar wachtgeldaanspraak niet op de vaststellingsovereenkomst baseren. De vraag is vervolgens of het ontslag door de curator tot gevolg heeft dat werkneemster in het faillissement kan opkomen voor de mogelijke aanspraak op uitkeringen op grond van de wachtgeldregeling. Uit de cao vloeit voort dat werkneemster aanspraak heeft op wachtgeld voor zover zij voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden. Het bestaan van deze op de cao gebaseerde aanspraak is door de curator niet betwist. Beoordeeld dient te worden of deze aanspraak verifieerbaar is. Nu de aanspraak van werkneemster in dit geval niet kan worden gegrond op de vóór faillissement gesloten vaststellingsovereenkomst, bestond er ten tijde van de faillietverklaring nog geen vordering. De wachtgeldaanspraak kan uitsluitend worden gebaseerd op de cao en is eerst ontstaan door de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de curator (en dus na de faillietverklaring). Gelet op de ratio van Van Gelder Papier kan uit de wachtgeldregeling in de cao geen boedelschuld ontstaan en evenmin een voor verificatie vatbare vordering. Het inroepen van de wachtgeldaanspraak jegens de boedel zou een onaanvaardbare inbreuk vormen op artikel 40 Fw. Nu de wachtgeldaanspraak op grond van de cao een (toekomstige) claim betreft die niet verifieerbaar is, worden werkneemsters vorderingen afgewezen.