Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 19 december 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:11982
werkneemster/Vitalis Conferentie Centrum B.V.
Feiten
Werkneemster is sinds 2008 werkzaam voor Vitalis Conferentie Centrum B.V. (hierna: Vitalis). Partijen hebben in februari 2017 een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten. Deze arbeidsovereenkomst vermeldt dat het aantal overeengekomen arbeidsuren 0 bedraagt, dat er slechts op incidentele basis werk voorhanden is, dat partijen aldus een invalcontract overeenkomen alsmede dat werknemer gedurende het eerste half jaar geen recht op loon heeft wanneer er geen werk is. Vervolgens heeft werkneemster in de periode februari tot en met augustus 2018 per maand tussen de 23 en 88,5 uur gewerkt. Werkneemster heeft medio juli 2018 Vitalis medegedeeld dat de arbeidsomvang wordt vermoed 115,91 uur per maand te bedragen en heeft Vitalis gesommeerd haar loon vanaf dat moment op basis van die urenomvang te betalen. Begin augustus 2018 heeft werkneemster Vitalis nogmaals gesommeerd tot betaling van achterstallig loon. Vitalis heeft op beide sommaties niet gereageerd. Werkneemster had haar arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 september 2018 en was op 1 augustus 2018 in dienst getreden bij een andere werkgever. Werkneemster vordert in kort geding betaling van achterstallig loon.
Oordeel
De kantonrechter komt tot het oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang. In deze zaak gaat het namelijk om een vordering tot betaling van het loon in het verleden. Het gaat er dus niet om dat Vitalis nog altijd inbreuk maakt op het recht van werkneemster op loon naar een hogere urenomvang. Van steeds doorlopende schade is dus geen sprake. Daarbij komt dat werkneemster niet duidelijk heeft kunnen maken waarom zij voor het eerst in juli/augustus Vitalis heeft gesommeerd tot betaling van het achterstallig loon terwijl volgens haar sinds februari 2018 al te weinig loon aan haar werd betaald. Vervolgens heeft zij daarna tot begin december 2018 gewacht met het instellen van een kortgedingprocedure. Verder staat vast dat werkneemster met ingang van augustus 2018 in dienst is getreden bij een andere werkgever en kennelijk met het inkomen uit die dienstbetrekking in haar levensonderhoud kan voorzien. Niet valt in te zien waarom werkneemster niet de uitkomst van een bodemprocedure kan afwachten. Het door werkneemster gestelde belang om de leningen die zij afgesloten heeft spoedig te willen aflossen, is niet aan te merken als een zodanig spoedeisend belang. Werkneemster wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.