Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 24 januari 2019
ECLI:EU:C:2019:60
Svb/Balandin c.s. Holiday on Ice BV
Feiten
Balandin en Lukachenko zijn derdelanders die zijn tewerkgesteld door Holiday On Ice (HOI), een onderneming die statutair in Amsterdam (Nederland) is gevestigd en kantoor houdt in Utrecht (Nederland). Zij organiseert elk jaar van oktober tot mei ijsshows in verschillende landen, onder andere in bepaalde lidstaten. Alle werknemers van HOI bevinden zich gedurende enkele weken in Nederland om ter voorbereiding op de shows te trainen. Een deel van de schaatsers verzorgt daarna een aantal optredens in Nederland, terwijl het overige deel shows verzorgt in andere lidstaten, onder andere in Frankrijk en Duitsland. De derdelanders verblijven tijdens de periode van trainen en – eventueel – optredens allemaal legaal in Nederland, waar hun, voor zover noodzakelijk, een werkvergunning wordt afgegeven. Ook in de overige lidstaten waar optredens worden verzorgd, verblijven zij legaal op grond van een zogenoemd Schengenvisum. Sinds een groot aantal jaren heeft de Svb ten behoeve van de derdelanders die in dienst zijn bij HOI, A1-verklaringen afgegeven, waarin werd verklaard dat op hen de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing was en dat ook de verplichte premiebetaling in Nederland plaatsvond. Vanaf het seizoen 2015/2016 heeft de Svb echter geweigerd dergelijke verklaringen af te geven, met het argument dat die over de jaren daarvoor ten onrechte waren afgegeven. De Svb heeft de betreffende aanvragen van HOI dan ook afgewezen. Het is volgens de verwijzende rechter onweersproken dat Balandin en Lukachenko niet permanent in Nederland of in een andere lidstaat woonden, maar tijdelijk binnen de Unie verbleven en werkten in de zin van artikel 1 sub k van Verordening (EG) nr. 883/2004. Dientengevolge is onduidelijk of alleen derdelanders die feitelijk in de betrokken lidstaat wonen, zoals bedoeld in artikel 1 sub j van Verordening (EG) nr. 883/2004, zich op artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1231/2010 kunnen beroepen, dan wel of ook derdelanders die zich in de situatie van Balandin en Lukachenko bevinden, dat kunnen.
Oordeel
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.
Derdelanders die in een lidstaat verblijven, vallen onder Verordening (EG) nr. 883/2004. Duur van aanwezigheid noch centrum van hun belangen doorslaggevend voor legaal verblijf
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1231/2010 aldus moet worden uitgelegd dat onderdanen van derdelanden als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die in dienst van een in een lidstaat gevestigde werkgever tijdelijk in verschillende lidstaten verblijven en werken, zich op de coördinatieregels die zijn vervat in de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en nr. 987/2009, kunnen beroepen voor de vaststelling van de op hen toepasselijke socialezekerheidswetgeving. Zoals blijkt uit overweging 11 van Verordening (EU) nr. 1231/2010 komt in dit verband in het begrip 'legaal verblijf' in de zin van deze verordening tot uiting dat de Uniewetgever ervoor heeft gekozen om aan de uitbreiding van de personele werkingssfeer van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en nr. 987/2009 tot derdelanders de voorafgaande voorwaarde te verbinden dat zij zich regulier op het grondgebied van de betrokken lidstaat ophouden. Dat begrip onderscheidt zich dus van het begrip 'woonplaats' in de zin van artikel 1 sub j van Verordening (EG) nr. 883/2004. Deze vaststelling volgt ook uit overweging 10 van Verordening (EU) nr. 1231/2010, waarin is vermeld dat de toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en nr. 987/2009 op deze onderdanen ten eerste de betrokkenen geen recht mag verlenen op toegang tot, verblijf in of vestiging in een lidstaat, noch op toegang tot de arbeidsmarkt in een lidstaat, en ten tweede geen afbreuk mag doen aan het recht van de lidstaten om een vergunning voor toegang tot dan wel verblijf, vestiging of arbeid in de betrokken lidstaat te weigeren, in te trekken of niet te verlengen overeenkomstig het Unierecht. De keuze van een criterium dat gebaseerd is op de juridische voorwaarden waaronder derdelanders op het grondgebied van een lidstaat aanwezig zijn, wordt bevestigd door de totstandkomingsgeschiedenis van Verordening (EU) nr. 1231/2010. Uit bladzijde 6 van de toelichting bij het voorstel voor een verordening tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen [COM(2007) 439 definitief], blijkt namelijk dat dergelijke onderdanen legaal op het grondgebied van een lidstaat dienen te verblijven, met andere woorden dat zij een tijdelijk of permanent verblijfsrecht dienen te bezitten. In deze toelichting wordt ook verduidelijkt dat de onderdaan van een derde land niet noodzakelijk aan de verblijfsvoorwaarde dient te voldoen om zich in een tweede lidstaat te kunnen beroepen op de aan Verordening (EG) nr. 883/2004 ontleende rechten, maar hij zich gewoon kan verplaatsen, mits zijn aanwezigheid op het grondgebied van die tweede staat in overeenstemming is met de wetgeving inzake de toegang tot en het verblijf in die lidstaat.
Bijgevolg is noch de duur van de aanwezigheid van die derdelanders op het grondgebied van een lidstaat noch het feit dat zij het gewone centrum van hun belangen in een derde land behouden, als zodanig van doorslaggevende betekenis voor de vaststelling of zij 'legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven' in de zin van artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1231/2010. Hieruit volgt dat derdelanders in een situatie als die van de personen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, het voordeel van de toepassing van de coördinatieregels in de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en nr. 987/2009 voor de vaststelling van de op hen toepasselijke socialezekerheidswetgeving genieten. In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat artikel 13 van Verordening (EG) nr. 883/2004 onder meer aanknopingscriteria bevat die van toepassing zijn op personen die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst verrichten. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of een van deze aanknopingscriteria op de in het hoofdgeding betrokken personen kan worden toegepast, teneinde te bepalen of de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op hen van toepassing is. Indien dat het geval zou zijn, bevestigt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing wordt, door afgifte van een A1-verklaring dat deze wetgeving toepasselijk is en vermeldt het eventueel tot welke datum en onder welke voorwaarden, overeenkomstig artikel 19 lid 2 van Verordening (EG) nr. 987/2009.