Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer c.s./Stichting Menzis Beheer
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 5 februari 2019
ECLI:NL:RBOVE:2019:498

werknemer c.s./Stichting Menzis Beheer

Voor de uitleg of de uitkeringen uit de Zwitserlevenpolis aangemerkt dienen te worden als inkomsten zoals bedoeld in het wachtreglement wordt aansluiting gezocht bij het inkomstenbegrip in het sociaal zekerheidsrecht.

Feiten

Werknemers zijn in dienst bij Menzis. Ondanks de fusie(s) zijn onder meer de wachtgeldregeling en de pre-VUT-regeling die bij de rechtsvoorganger van Menzis (RZT) bestonden, behouden gebleven voor de personeelsleden die ooit bij RZT recht hadden op deze regelingen. De regelingen zijn destijds ondergebracht bij Stichting De Burcht. In 2010 is deze stichting opgeheven en is het aanwezige vermogen en beheer van de verschillende financiële regelingen overgedragen aan Menzis Beheer. In 2006 heeft de toenmalige werkgever van werknemers besloten de bestaande pre-VUT-regeling af te schaffen voor werknemers die geboren zijn na 31 december 1949. Werkgever heeft besloten de betreffende werknemers hiervoor te compenseren door per werknemer een bedrag te storten in een prepensioenregeling in de vorm van een premievrije aanspraak op prepensioen bij Zwitserleven. Ook werknemers hebben van deze regeling gebruikgemaakt en een Zwitserlevenpolis afgesloten. Op de dag dat werknemers 62 jaar zijn geworden, is de Zwitserlevenpolis tot uitkering gekomen. Werknemers hebben als gevolg van ontslag recht gekregen op wachtgeld. In artikel 8 lid 3 van het wachtgeldreglement is bepaald dat de inkomsten die de deelnemer geniet of gaat genieten met ingang van of na de dag waarop hem wachtgeld is toegekend, worden verrekend met het wachtgeld over de maand waarop bedoelde inkomsten betrekking hebben. Menzis heeft op het wachtgeld van werknemers de uitkeringen ingevolge de Zwitserlevenpolis in mindering gebracht. Werknemers vorderen onder meer een verklaring voor recht dat op het wachtgeld van werknemers geen verrekening mag plaatsvinden van uitbetalingen op grond van de Zwitserlevenpolis.

Oordeel

Omdat in het wachtreglement niet is omschreven wat als inkomsten aangemerkt dient te worden, dient naar objectieve maatstaven beoordeeld te worden of de uitkeringen uit de Zwitserlevenpolis aangemerkt dienen te worden als inkomsten zoals bedoeld in het wachtgeldreglement. Gelet op het karakter van de wachtgeldregeling en de nauwe verbondenheid met de regeling ingevolge de WW ziet de kantonrechter aanleiding om voor de uitleg van het inkomstenbegrip aansluiting te zoeken bij het socialezekerheidsrecht. In artikel 3:5 van het Algemeen Inkomensbesluit (AIB) wordt als inkomen beschouwd een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Hierop bestaat één uitzondering in die zin dat niet tot het inkomen in verband met arbeid wordt gerekend de uitkering die door de uitkeringsgerechtigde voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen en die samenhangt met een eerder verlies van arbeidsuren. Voor de vraag of sprake is van een uit de dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering zoals bedoeld in artikel 3:5 AIB is naar het oordeel van de kantonrechter in dit verband van belang dat Menzis voor deze groep werknemers ter compensatie van de afschaffing van de pre-VUT-regeling een andere voorziening heeft getroffen waardoor zij alsnog, voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, eerder kunnen stoppen met werken. De prepensioenvoorziening is niet voor de werknemers individueel getroffen maar voor een grotere, nader omschreven groep werknemers op wie destijds de pre-VUT-regeling van toepassing was. Weliswaar is aan de vrijval van de polis geen voorwaarde verbonden in die zin dat eerder gestopt dient te worden met werken, maar zulks betekent niet dat om die reden de uitkeringen uit de Zwitserlevenpolis niet zouden zijn aan te merken als een periodieke uitkering ex artikel 3:5 AIB. Niet valt in te zien waarom alleen loon of een andere loondervingsvoorziening gekort zou mogen worden. Wat betreft de door de toenmalige werkgever van werknemers gegeven informatie kan de kantonrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat geen eenduidige informatie is verschaft over de vraag of de uitkeringen uit de Zwitserlevenpolis nu wel of niet in mindering worden gebracht op het wachtgeld. Gesteld noch gebleken is dat aan werknemers toezeggingen zijn gedaan op basis waarvan bij hen het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de uitkeringen uit de Zwitserlevenpolis niet gekort worden op de wachtgelduitkeringen.