Naar boven ↑

Rechtspraak

C. Steinweg-Handelsveem B.V./HDI-Gerling Verzekeringen N.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 26 februari 2019
ECLI:NL:GHDHA:2019:340

C. Steinweg-Handelsveem B.V./HDI-Gerling Verzekeringen N.V.

Het hof stelt in een tussenarrest prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de omvang van het verhaalsrecht ex artikel 6:107a BW.

Feiten

Het hof stelt in een tussenarrest prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de omvang van het verhaalsrecht ex artikel 6:107a BW.

Oordeel

De door het hof in het tussenarrest voorgestelde prejudiciële vragen luiden als volgt: (1) Valt de pensioenpremie die door een werkgever verplicht doorbetaald/afgedragen is tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid van een werknemer onder het loonbegrip van artikel 6:107a BW?; (2) Indien uit het antwoord op de eerste vraag voortvloeit dat er een verhaalsrecht is voor de in deze zaak aan de orde zijnde pensioenpremie, bestaat er dan reden om een verschil te maken tussen het werknemersgedeelte en het werkgeversgedeelte van de betaalde/afgedragen pensioenpremie?

In reactie op de voorgestelde prejudiciële vragen heeft HDI-Gerling Verzekeringen N.V. (hierna: HDI) een aanvullende vraag geformuleerd die als volgt luidt: 'Valt de pensioenpremie die door een werkgever wordt betaald onder het loonbegrip van titel 10 van Boek 7 BW en van artikel 7:629 BW in het bijzonder?'

Ten aanzien van de vraag die HDI wenst te stellen, overweegt het hof dat in de voorgestelde vragen bewust verwezen wordt naar het loonbegrip van artikel 6:107a BW nu het dit loonbegrip is dat primair uitgelegd dient te worden bij de bepaling van de omvang van het regresrecht van de werkgever. Daarbij komt dat artikel 6:107a BW niet alleen naar de aanspraken op loon uit hoofde van artikel 7:629 BW lid 1 verwijst maar ook naar aanspraken uit hoofde van de individuele of een collectieve arbeidsovereenkomst. Daarmee draagt beantwoording van de door HDI voorgestelde vraag niet bij aan de beantwoording van de vraag die partijen verdeeld houdt. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de vraagstelling zoals opgenomen aan te passen. Het hof verzoekt de Hoge Raad dan ook de genoemde vragen te beantwoorden en houdt in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aan.