Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 19 februari 2019
ECLI:NL:GHDHA:2019:527

werknemer/werkgeefster

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter waarin het verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen. Voldoende is vast komen te staan dat sprake is van een dringende reden.

Feiten

In de door werkgeefster geëxploiteerde garage worden auto’s gerepareerd. Werknemer was sinds 1989 in dienst van werkgeefster als monteur. Op vrijdag 21 juli 2017 heeft zich in de werkplaats een incident voorgedaan tussen werknemer en collega X. Vervolgens heeft werkgeefster werknemer bericht dat hij op staande voet werd ontslagen. Werknemer heeft niet in het ontslag op staande voet berust. In eerst aanleg heeft werknemer de kantonrechter verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen. Na tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek twee door werkgeefster meegebrachte getuigen (X en de bedrijfsleider) te hebben gehoord, heeft de kantonrechter in zijn bestreden beschikking van 22 november 2017 de vorderingen in de bodemzaak afgewezen. In hoger beroep verzoekt werknemer het hof werkgeefster te gelasten de arbeidsovereenkomst vanaf 26 juli 2017 te herstellen.

Oordeel

De eerste twee beroepsgronden richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat op grond van de verklaringen van X en de bedrijfsleider en de eigen toelichting van werknemer is komen vast te staan dat werknemer X tijdens het incident van 21 juli 2017 op ontoelaatbare wijze heeft bedreigd en dat dit gedrag een dringende reden oplevert voor ontslag op staande voet. Het hof zal eerst beoordelen of werknemer werkgeefster een dringende reden heeft gegeven voor een ontslag op staande voet. Tussen partijen is niet in geschil dat er op 21 juli 2017 in de werkplaats een ruzie tussen werknemer en zijn collega X heeft plaatsgevonden die is ontstaan na onenigheid over de medewerking die werknemer van X vroeg in verband met het ophangen van een uitlaat onder een auto. X heeft hierover in hoger beroep als getuige verklaard dat werknemer dreigend met een gebalde vuist tegenover hem stond en zei dat hij hem voor zijn bek zou slaan. X heeft hem van zich afgeduwd. Werknemer kwam daarbij tegen de gereedschapskist van X aan. Werknemer pakte vervolgens een schroevendraaier van de gereedschapskist, draaide naar X toe en haalde één keer uit. Werknemer maakte daarbij een voorwaartse steekbeweging naar de zij van X. X zette een stap opzij en werd niet geraakt. Hij heeft werknemer toen weer een duw gegeven, zodat hij kon wegkomen. Hij sprong over een stapel banden heen en toen riep werknemer: 'Nu heb je geluk. De volgende keer steek ik je echt dood'. Toen stak werknemer de schroevendraaier in het werkblad van de gereedschapskist. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangedragen bewijs in voldoende mate dat werknemer X op 21 juli 2017 mondeling met de dood heeft bedreigd. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of het feitencomplex daadwerkelijk een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. In het specifieke geval dat aanleiding gaf tot de onenigheid tussen X en werknemer, had het voor de hand gelegen dat werknemer naar de bedrijfsleider was gegaan en hem had voorgelegd wat te doen nu X hem niet kon of wilde helpen. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof ook de eerste en tweede aangevoerde beroepsgrond en wordt het door werknemer verzochte afgewezen.