Naar boven ↑

Rechtspraak

Y/Bouwbedrijf X B.V. en Achmea Schadeverzekeringen N.V.
Rechtbank Overijssel (Locatie Enschede), 12 maart 2019
ECLI:NL:RBOVE:2019:1020

Y/Bouwbedrijf X B.V. en Achmea Schadeverzekeringen N.V.

Bepaling hoogte van het smartengeld in deelgeschil nadat (reeds overleden) werknemer een bedrijfsongeval is overkomen.

Feiten

Y is de weduwe en enig erfgename van de heer A. A was na zijn pensionering werkzaam bij Bouwbedrijf X B.V. (hierna: Bouwbedrijf) in de functie van vrachtwagenchauffeur op basis van een arbeidsovereenkomst op oproepbasis van 1 uur per week. Op 5 oktober 2012 heeft A in opdracht van Bouwbedrijf een vrachtwagen met een lading tuinafval gelost. Tijdens het laden van het tuinafval is een boomstam in de container gedrukt. De boomstam drukte zowel tegen de voor- als achterzijde van de container. Toen A een van de stalen deuren probeerde te openen, zwaaide de deur met een enorme kracht open, waarbij de deur tegen het hoofd van A aankwam (hierna: het ongeval). Door de kracht van de klap is bij A hersenletsel ontstaan, waarvoor hij een aantal dagen is opgenomen op de Intensive Care. Op 12 oktober 2012 is A uit het ziekenhuis ontslagen en is er een revalidatietraject opgestart. A heeft Bouwbedrijf voor het letsel en de daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk gesteld. Bouwbedrijf heeft een AVB-verzekering afgesloten bij Achmea. De aansprakelijkheid is door Achmea erkend op 28 oktober 2013. A leed voorafgaand aan het ongeval sedert ongeveer vijf jaar aan de ziekte van Parkinson. Daarnaast leed A aan COPD, reuma, de ziekte van Wegener en boezemfibrilleren. Ook had hij een longaandoening en schouderletsel. Op 23 februari 2015 is A overleden aan een plotselinge hartstilstand. Partijen hebben, vanwege hun verschil van mening over de vraag of, en zo ja welke, klachten en beperkingen van A aan het ongeval zijn toe te schrijven en welke aan de ziekte van Parkinson, op gezamenlijk verzoek een expertise laten uitvoeren door een neuroloog. Volgens Y heeft de neuroloog geconcludeerd dat A in ieder geval nog 2,5 jaar tot aan zijn overlijden normaal had kunnen functioneren, ondanks de ziekte van Parkinson. Achmea acht een kortere periode van zes tot hoogstens twaalf maanden aannemelijk. Y verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat het smartengeld wordt begroot op € 35.000.

Oordeel

Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk gemaakt dat een beslissing over de hoogte van het smartengeld kan bijdragen aan het treffen van een (totaal)regeling, zodat geconcludeerd wordt dat deze kwestie onder het bereik van de deelgeschillenprocedure valt. Ten aanzien van het smartengeld overweegt de kantonrechter dat in de eerste plaats van belang is dat A als gevolg van het ongeval hersenletsel heeft opgelopen, waardoor hij van een actieve en onafhankelijke man is veranderd in een man die – zonder hulp van derden – weinig meer kon. Dat dit voor een man als A die, nadat hij met pensioen was voor Bouwbedrijf is gaan werken om bezig te blijven en ook daarbuiten op allerlei fronten een actief leven leidde, zeer ingrijpend is geweest en zijn levenskwaliteit ernstig heeft verminderd, komt de kantonrechter aannemelijk voor. A heeft daar ruim twee jaar mee moeten leven, tot zijn overlijden op 23 februari 2015. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat het feit dat het overlijden van A niet in verband staat met het ongeval een omstandigheid is die meegewogen dient te worden. Een omstandigheid die ook dient te worden meegewogen is dat Bouwbedrijf aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend en hiervoor is verzekerd bij Achmea. Bouwbedrijf hoeft de smartengeldvergoeding niet uit haar eigen vermogen te betalen, maar kan hiervoor haar verzekeraar Achmea aanspreken. Alle voornoemde omstandigheden in aanmerking genomen, acht de kantonrechter in deze zaak een smartengeldvergoeding van € 17.000 billijk.