Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/de Stichting VU
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 1 april 2019
ECLI:NL:RBAMS:2019:2395

werknemer/de Stichting VU

De Vrije Universiteit hoeft de aansluitende uitkering van een oud-werkneemster niet aan te passen aan de veranderde AOW-leeftijd. De onvoorziene wijziging van de AOW-leeftijd en het ontstaan van het AOW-gat komt niet voor rekening en risico van de Vrije Universiteit.

Feiten

Werkneemster heeft een dienstverband gehad met de VU. Per 1 juli 2011 is het dienstverband door de VU rechtsgeldig opgezegd. Op de arbeidsovereenkomst van werkneemster was bij haar ontslag de toen geldende CAO Nederlandse Universiteiten (CAO NU) van toepassing en de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Nederlandse Universiteiten (BWNU 2008). De uitvoering van de WW en de BWNU heeft de VU uitbesteed aan de besloten vennootschap RAET BV. Met ingang van haar eerste werkloosheidsdag is werkneemster door RAET BV een WW-uitkering en een bovenwettelijke en een aansluitende uitkering toegezegd. De bovenwettelijke en de aansluitende uitkering van werkneemster werd bepaald op de looptijd van 1 juli 2011 tot en met 18 juli 2021, de datum waarop werkneemster 65 jaar wordt. In 2012 is de AOW-leeftijd verhoogd van 65 jaar naar 67 jaar en drie maanden in 2021. De BWNU is per 1 juli 2015 gewijzigd en opnieuw vastgesteld (BWNU 2015). De duur van de aansluitende uitkering is in de BWNU 2015 aanzienlijk ingekort en werd 2 jaar bij een dienstverband van ten minste 7 jaar en een leeftijd van minimaal 45 jaar en 3 jaar bij een dienstverband van ten minste 7 jaar en een leeftijd van ten minste 50 jaar. De maximumduur van de (verlengde) aansluitende uitkering werd bepaald op 10 jaar. Door de verhoging van de AOW-leeftijd heeft werkneemster niet meer vanaf 18 juli 2021 recht op AOW, maar eerst als zij 67 jaar en drie maanden oud is. Over de 27 maanden tussen 65 jaar en haar AOW-leeftijd ontvangt werkneemster in beginsel geen uitkering, nu zij, vanwege de inkomsten van haar echtgenoot, niet voldoet aan de voorwaarden voor de Participatiewet of een IOAW-uitkering. Werkneemster vordert een verklaring voor recht dat het eindigen van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op de leeftijd van 65 jaar op grond van artikel 9 lid 3 BWNU ongeoorloofd leeftijdsonderscheid met zich meebrengt en in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (verder: WGBL).

Oordeel

Ingevolge artikel 9 lid 3 BWNU 2008 duurt de aansluitende bovenwettelijke uitkering voor de betrokkene die op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 12 jaar en 52 jaar of ouder is, tot de dag waarop men 65 jaar wordt. Onder die voorwaarden heeft werkneemster recht gekregen op de bovenwettelijke uitkering. Aldus zal werkneemster een bovenwettelijke en een verlengde aansluitende uitkering ontvangen over de periode 1 juli 2011 tot 18 juli 2021. Aansluitend zou zij dan AOW en pensioen krijgen. Destijds viel deze bepaling ook reeds onder artikel 3 van de sinds 1 mei 2004 geldende WGBL en was het derhalve een rechtsgeldige regeling die niet – met terugwerkende kracht – alsnog nietig kan worden. Ingevolge de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd zijn de pensioengerechtigde leeftijd en de leeftijd waarop een AOW-pensioen wordt toegekend vanaf 2013 in stappen verhoogd tot 67 jaar en drie maanden in 2021. Dit heeft tot gevolg dat de bovenwettelijke uitkering niet meer aansluit op de AOW-leeftijd en het pensioen, zodat er een zogenoemd AOW-gat ontstaat. Werkneemster komt onder de huidige sociale voorzieningen door het inkomen van haar echtgenoot geen uitkering uit hoofde van de sociale voorzieningen toe. Voor het AOW-gat hebben CAO-partners in de opvolgende CAO NU en de opvolgende BWNU 2015 een voorziening getroffen, terwijl de uitkering in algemene zin is versoberd. De duur van de verlengde aansluitende uitkering is volgens de BWNU 2015 thans voor iedereen maximaal 10 jaar. De BWNU 2015 bevat een overgangsregeling, waarin de uitkeringsgerechtigde die is geboren voor 1 januari 1955 en die voor 1 januari 2014 recht heeft gekregen op een BWNU-toekenning, tot in ieder geval de maand waarin de 65-jarige leeftijd bereikt wordt en van wie het recht na de 65-jarige leeftijd eindigt zonder aansluitend recht op AOW, aanspraak heeft op een tegemoetkoming. De tegemoetkoming eindigt met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Zo wordt het gat gedicht tot de hoogte van de gemiste AOW. Toen deze regeling van kracht werd, was de uitkering van werkneemster reeds ingegaan op de eerder geldende voorwaarden. Werkneemster valt derhalve niet onder de regeling van de BWNU 2015. Werkneemster kan zich derhalve niet beroepen op de overgangsregeling in de nieuwe BWNU 2015. Dat geldt temeer nu werkneemster voorstaat dat de rest van de gewijzigde en versoberde regeling niet ook voor werkneemster zou gaan gelden. Of de overgangsregeling in strijd is met de WGBL, is derhalve in dit verband niet relevant. De slotsom is dat de kantonrechter meent dat de huidige bovenwettelijke uitkering van werkneemster door de VU niet verlengd behoeft te worden tot haar (thans bekende) AOW-leeftijd. De in 2008 onvoorziene wijziging van de AOW-leeftijd en het ontstaan van het AOW-gat komt niet voor rekening en risico van de VU.