Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 9 april 2019
ECLI:NL:RBLIM:2019:3286
werknemer/N.V. Vrijetijds-centrum Gulpen h.o.d.n. Mosaqua
Feiten
Werknemer is op 25 juni 2007 bij Mosaqua in dienst getreden in de functie van Operationeel Coördinator. Op 3 april 2014 heeft werknemer een arbeidsongeval gehad, als gevolg waarvan hij gedurende twee jaar niet volledig zijn werkzaamheden in de bedongen functie heeft kunnen hervatten. Mosaqua heeft vervolgens gedurende twee jaren (100 procent van het bedongen) loon inclusief coördinatortoeslag aan werknemer betaald. Na twee jaar is aan werknemer een WIA-uitkering toegekend. Ook daarna heeft werknemer aangepaste werkzaamheden bij Mosaqua verricht. Op 25 maart 2017 heeft werknemer zich opnieuw ziek gemeld. In het deskundigenoordeel van 6 juni 2017 en ook van 18 april 2018 concludeert de arbeidsdeskundige van het UWV dat de door Mosaqua uitgevoerde re-integratie-inspanningen niet voldoende zijn. Bij besluit van 24 april 2018 is besloten de WIA-uitkering van werknemer te beëindigen per 25 juni 2018 omdat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 18,40 procent. Sindsdien heeft werknemer recht op een Wajong-uitkering. Vanaf een onbekend gebleven tijdstip heeft werknemer geen werkzaamheden meer voor Mosaqua verricht en heeft Mosaqua geen loon meer aan werknemer betaald. Mosaqua betaalt sindsdien uitsluitend een uitkering ingevolge de Ziektewet en een Wajong-uitkering door. Verder heeft Mosaqua medegedeeld dat zij ten onrechte 100 procent van het loon aan hem betaald heeft in de periode april 2014 tot en met maart 2016, omdat in de cao is bepaald dat het loon tijdens ziekte het eerste halve jaar 95 procent bedraagt waarna dit percentage ieder half jaar met 5 procentpunten daalt tot 80 procent in het laatste halve jaar. Mosaqua heeft zich het recht voorbehouden tot verrekening/terugvordering van het te veel betaalde loon. Werknemer vordert in kort geding Mosaqua te veroordelen tot betaling van het loon met ingang van 1 juni 2018 voor de volle 100 procent.
Oordeel
Tussen partijen staat vast dat Mosaqua op grond van artikel 7:629 lid 1 BW gedurende twee jaar van arbeidsongeschiktheid van werknemer het loon aan werknemer heeft doorbetaald. Anders dan werknemer betoogt, heeft Mosaqua geen verplichting meer tot betaling van het loon voor de functie van Operationeel Cöordinator, omdat het loon reeds gedurende de maximale periode van twee jaar is betaald. Daarna heeft werknemer de bedongen arbeid niet meer verricht. Het betoog dat Mosaqua vervolgens steken heeft laten vallen bij de re-integratie van werknemer binnen Mosaqua, kan in dit verband onbesproken blijven, want dit heeft niet geleid tot een verlenging van de periode van twee jaar. Werknemer heeft na april 2016 aangepaste werkzaamheden verricht binnen het bedrijf van Mosaqua. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken moet het ervoor gehouden worden dat Mosaqua aan werknemer voor alle door hem na april 2016 in aangepast werk gewerkte uren het loon volledig betaald heeft. Werknemer heeft zich op 25 maart 2017 voor de aangepaste werkzaamheden ziek gemeld. Vervolgens heeft hij hervat in andere aangepaste werkzaamheden eind 2017 en heeft hij deze werkzaamheden gestaakt omstreeks april 2018. Werknemer heeft vanaf en als gevolg van die ziekmeldingen niet opnieuw recht op betaling van het loon door Mosaqua. Werknemer heeft in het kader van zijn re-integratie de betreffende aangepaste arbeid verricht en gesteld noch gebleken is dat die aangepaste arbeid de bedongen arbeid is geworden. De ziekmeldingen ter zake van deze aangepaste werkzaamheden hebben dus geen nieuwe periode van twee jaar doen intreden gedurende welke Mosaqua het loon zou moeten doorbetalen. Werknemer heeft ook nog betoogd dat hij met ingang van juni 2018 recht heeft op loon op grond van artikel 7:628 BW. Hierin is bepaald dat de werknemer recht behoudt op loon als hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Deze situatie doet zich niet voor. Vast staat immers dat werknemer met ingang van april 2016 niet meer in staat is de overeengekomen arbeid te verrichten en gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden die werknemer na april 2016 heeft verricht op enig moment de overeengekomen (bedongen) arbeid zijn geworden. Op grond van het voorgaande worden de vorderingen van werknemer afgewezen.