Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting BVE Zuid-Limburg
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 4 april 2019
ECLI:NL:RBLIM:2019:3211

werknemer/Stichting BVE Zuid-Limburg

Verzoek werknemer om werkgever te veroordelen tot betaling transitievergoeding afgewezen. Werkgever handelt niet in strijd met goed werkgeverschap dan wel ernstig verwijtbaar door slapend dienstverband niet op te zeggen. Uit jurisprudentie en WCT volgt geen verplichting tot opzegging.

Feiten

Werknemer is op 1 juni 1989 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van Stichting BVE Zuid-Limburg (hierna: ‘de Stichting’), laatstelijk in de functie van onderwijsondersteuner B. Sinds 6 oktober 2014 heeft werknemer zijn werkzaamheden niet meer verricht in verband met ongeschiktheid wegens ziekte. Met ingang van 2 oktober 2016 heeft het UWV aan werknemer een WGA-uitkering toegekend. Sinds 19 juni 2018 ontvangt werknemer een IVA-uitkering. Bij brief van 12 maart 2019 heeft de Stichting aan werknemer medegedeeld dat hij op 29 augustus 2019 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt en dat de arbeidsovereenkomst op grond van de cao zal eindigen op 1 september 2019. De Stichting heeft voorts in dezelfde brief 'uit voorzorg' de arbeidsovereenkomst tegen die datum opgezegd en aan werknemer medegedeeld dat hij geen recht heeft op de transitievergoeding. Werknemer verzoekt onder meer (primair en subsidiair) de Stichting te veroordelen tot betaling aan werknemer van € 81.000 en (meer subsidiair) de arbeidsovereenkomst te ontbinden en de Stichting te veroordelen tot betaling van € 81.000.

Afwijzing verzoek tot betaling van transitievergoeding

Primair stelt werknemer dat de Stichting hem een transitievergoeding verschuldigd is op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 september 2018 (‘de Kolombeschikking’). Werknemer trekt tevergeefs een parallel tussen de zaak die in de Kolombeschikking ter beoordeling lag en zijn situatie. In die casus was sprake van een arbeidsovereenkomst die wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer in aangepaste vorm is voortgezet. Daarvan is in de zaak tussen werknemer en de Stichting geen sprake. De arbeidsovereenkomst is al die tijd ongewijzigd gebleven en van gedeeltelijk ontslag is geen sprake (geweest). Subsidiair verzoekt werknemer de Stichting op grond van nalaten in strijd met artikel 7:611 BW te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. Ook op die grondslag is de vergoeding niet toewijsbaar. De Stichting is bevoegd het slapend dienstverband door opzegging te beëindigen, maar artikel 7:669 BW verplicht haar daar niet toe. Dat de minister van SZW diverse malen heeft verklaard dat het niet getuigt van fatsoenlijk werkgeverschap als de werkgever een slapend dienstverband laat voortbestaan met als enige reden dat hij geen transitievergoeding wil betalen, laat onverlet dat volgens vaste jurisprudentie de werkgever in een situatie als die van werknemer niet verplicht is de arbeidsovereenkomst op te zeggen en dat die verplichting ook niet zonder meer uit artikel 7:611 BW volgt. Dat de Stichting de arbeidsovereenkomst niet wenst op te zeggen, is dus volgens constante jurisprudentie niet in strijd met goed werkgeverschap. Werknemers die voldoen aan het bepaalde in artikel 7:669 lid 2 aanhef en sub b BW, hebben immers niet zonder meer recht op een transitievergoeding. Dat recht ontstaat eerst in geval van opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Als de redenering van werknemer gevolgd zou moeten worden, wordt in wezen een dergelijk recht in het leven geroepen. De wetgever heeft daar niet voor gekozen. De kantonrechter ziet in de (aanstaande inwerkingtreding van de) Wet Compensatie Transitievergoeding (WCT) en de uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg van 27 september 2018 onvoldoende grond om af te wijken van de bestendige lijn in de jurisprudentie. Ook de overige door werknemer aangevoerde argumenten treffen geen doel. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is in beginsel toewijsbaar. Het betoog van werknemer dat de Stichting ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten doordat zij de arbeidsovereenkomst met hem niet heeft opgezegd en hem daarom een transitievergoeding toekomt, wordt verworpen. Omdat ook op de meer subsidiaire grondslag geen transitievergoeding wordt toegekend, moet het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst als ingetrokken beschouwd worden. De overige vorderingen van werknemer worden afgewezen.