Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Maatschap X
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 9 april 2019
ECLI:NL:RBNHO:2019:3132

werkneemster/Maatschap X

De kantonrechter oordeelt dat Maatschap X een vergoeding voor schending van de aanzegverplichting moet betalen aangezien slechts mondeling en geenszins schriftelijk is aangezegd dat de arbeidsovereenkomst tot een einde zou komen.

Feiten

Werkneemster is op 1 december 2016 in dienst getreden bij Maatschap X in de functie van notarieel medewerker. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 december 2016 aangegaan voor de duur van een jaar. Deze arbeidsovereenkomst is per 1 december 2017 verlengd voor bepaalde tijd en van rechtswege geëindigd op 1 december 2018. De arbeidsovereenkomst is nadien niet voortgezet. Werkneemster verzoekt Maatschap X en haar maten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 1.429,62 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting. Werkneemster legt daaraan ten grondslag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd en is geëindigd op 1 december 2018. Maatschap X heeft verzuimd om werkneemster uiterlijk een maand daarvoor schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Maatschap X stelt dat zij heeft voldaan aan haar aanzegplicht, ondanks het feit dat dit niet schriftelijk is gebeurd. Twee maanden voor het einde van het dienstverband is in een gesprek aan werkneemster medegedeeld dat haar contract niet verlengd zou worden. Enkele weken later zijn op verzoek van werkneemster de beweegredenen daarvoor nogmaals mondeling toegelicht.

Oordeel

Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster in het geheel niet schriftelijk door Maatschap X is geïnformeerd over de status van haar op 1 december 2018 aflopende arbeidsovereenkomst. Verder staat onbetwist vast dat Maatschap X wel tijdig mondeling met werkneemster heeft besproken dat haar dienstverband per 1 december 2018 niet verlengd zou worden. Partijen verschillen van mening over de vraag of Maatschap X hiermee aan haar wettelijke aanzegverplichting heeft voldaan. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daarover het volgende. De eis dat de aanzegging schriftelijk moet worden gedaan is van dwingend recht. Maatschap X stelt zich op het standpunt dat gezien de gesprekken die tijdig met werkneemster zijn gevoerd over het einde van haar dienstverband daarover bij haar geen onzekerheid kan hebben bestaan. Onzekerheid is echter geen vereiste voor het toekennen van een aanzeggingsvergoeding. De wetgever heeft geen onderscheid gemaakt tussen de situatie waarin de werknemer wel of niet tijdig mondeling is geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dat werkneemster hierover niet in onzekerheid verkeerde, staat dan ook niet in de weg aan toekenning van de aanzegvergoeding. De conclusie is dat Maatschap X op grond van artikel 7:668 lid 3 BW aan werkneemster een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, nu de aanzegverplichting in het geheel niet is nagekomen. De hoogte van het maandloon is niet betwist, zodat de gevorderde aanzegvergoeding van € 1.429,62 bruto wordt toegewezen.