Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster c.s./Eneco Levering B.V.
Rechtbank Rotterdam, 8 april 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:2707

werkneemster c.s./Eneco Levering B.V.

Werkneemsters hebben geen belang bij voorlopig getuigenverhoor, nu het verzoek gebaseerd is op vermoedens en speculaties. Toewijzing van het verzoek een getuigenverhoor te gelasten zou leiden tot een ‘fishing expedition’ waarvoor het voorlopig getuigenverhoor niet is bedoeld.

Feiten

Twee werkneemsters zijn op 4 september 1978 respectievelijk 1 december 2006 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Eneco. Op 1 mei 2018 zijn zij daadwerkelijk bij Eneco in dienst getreden. In onderhandeling met de vakbonden FNV en CNV Connecties is een Sociaal Protocol overeengekomen en in april 2018 ondertekend. Het Sociaal Protocol biedt de werknemers de keuze tussen enerzijds het mee overgaan naar Rotterdam met een (nieuwe) arbeidsovereenkomst of anderzijds het opteren van de zogeheten stimuleringsregeling, een voorwaardelijke vrijwillige vertrekregeling voor het geval de betrokken medewerker niet over wil gaan naar Rotterdam. Eneco hoeft op grond van het Sociaal Protocol bij uitzondering niet positief in te gaan op de opgave van interesse, als het vertrek van de betrokken medewerker in strijd komt met het redelijke bedrijfsbelang van Eneco. Werkneemsters hebben in juni 2018 beide de reeds door Eneco ondertekende beëindigingsovereenkomst ondertekend en geretourneerd. In juli 2018 heeft overleg plaatsgevonden tussen Eneco en de vakbonden, onder meer om tot objectieve criteria te komen op basis waarvan wordt vastgesteld op welke manier de medewerker wordt geselecteerd van wie de opgave van interesse niet kan worden gehonoreerd. Werkneemsters hebben op 23 juli 2018 een e-mailbericht van Eneco ontvangen waarin staat dat Eneco niet positief kan ingaan op de door hen ondertekende beëindigingsovereenkomsten en dat zij zijn aangewezen om per 1 november 2018 hun functie in Rotterdam te vervullen. Werkneemsters verzoeken de kantonrechter een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Werkneemsters voeren aan dat zij belang hebben bij het horen van de door hen opgegeven getuigen over onder meer de totstandkoming van de objectieve criteria, een en ander met het oog op het voeren van een bodemprocedure waarin zij een verklaring voor recht willen vragen dat – kort gezegd – het aanbod van Eneco van hun functie in Rotterdam vanwege de reistijd niet passend is en dat hun zodoende een beroep op de stimuleringsregeling toekomt. De objectieve criteria zijn naar hun mening op onrechtmatige wijze tot stand gekomen en om dat te achterhalen dienen zij noodzakelijke informatie te vergaren over de wijze van totstandkoming van deze criteria.

Oordeel

De kantonrechter overweegt dat de verzoeken uitsluitend zijn gebaseerd op vermoedens en speculaties aan de zijde van werkneemsters. Werkneemsters hebben onder meer van betrokken medewerkers van de OR Eneco Zuid-Nederland ‘signalen ontvangen’ dat door Eneco onevenredig veel druk is uitgeoefend op de leden van de OR en de vakbonden om hun aanvankelijke standpunt te wijzigen. Zij ‘hebben vernomen’ dat de leden van de OR en de vakbonden onder druk zijn gezet door Eneco om zich achter het door Eneco eenzijdig gewijzigde criterium te scharen, dat het onder druk zetten op de onverklaarbare wijziging van 180 graden in het standpunt van vakbonden, ‘ook niet anders kan’, ‘dat dit wel zo moet zijn’ en dat zij ‘van diverse kanten hebben vernomen’ dat de objectieve criteria eenzijdig door Eneco zijn opgesteld en zij deze heeft opgelegd aan de andere partijen. Door werkneemsters wordt over onevenredig veel en ontoelaatbare druk gesproken zonder dat door hen hieraan enige concrete invulling wordt gegeven. Werkneemsters hebben dan ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die zouden maken dat deze vermoedens zodanig gerechtvaardigd zijn dat het horen van getuigen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is. Bij deze stand van zaken zou toewijzing van het verzoek louter leiden tot een ‘fishing expedition’ waarvoor het voorlopig getuigenverhoor niet is bedoeld. Daarbij komt dat werkneemsters niet hebben weersproken dat de gehele gang van zaken in schriftelijke stukken is opgenomen, zodat zij niet uitsluitend door middel van getuigenverhoren duidelijk kunnen maken hoe de criteria feitelijk tot stand zijn gekomen. Het voorgaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat niet is gebleken dat werkneemsters op de door hen aangevoerde gronden belang hebben als bedoeld in artikel 3:303 BW bij het voorlopig getuigenverhoor, zodat de verzoeken worden afgewezen.