Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 7 mei 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:3697

werkgever/werknemer

Niet is komen vast te staan dat werkneemster wetenschap had van de frauduleuze handelingen van haar (ex-)partner die bij dezelfde werkgever werkzaam was. Geen sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Afwijzing ontbindingsverzoek.

Feiten

Werkneemster is op 17 november 1997 in dienst getreden bij werkgever, laatstelijk in de funcite van purchasing manager. Verweerster is gedeeltelijk arbeidsongeschikt. De partner van verweerster (hierna: de partner) is van 1 augustus 1998 tot 1 januari 2019 bij werkgever in dienst geweest als business controller en hoofd van de financiële afdeling. In december 2018 is werkgever een onderzoek gestart naar mogelijk frauduleuze handelingen van de partner in de tijd dat hij werkzaam was voor werkgever. Het onderzoek richt zich kort gezegd op betalingen die via boekhoudkundige ingrepen zijn verricht vanuit werkgever aan de partner en de aan hem gelieerde (rechts)personen. Werkgever heeft de financiële benadeling tot op heden begroot op ruim 1,6 miljoen euro en houdt in ieder geval de partner aansprakelijk voor de geleden schade. Op 21 december 2019 is werkneemster op non-actief gesteld. Op 22 januari 2019 is aan werkneemster verzocht om de laptop die zij zakelijk tot haar beschikking had, ten behoeve van forensisch onderzoek af te geven. Daarbij is uitdrukkelijk verzocht om geen bestanden van de laptop te verwijderen. Uiteindelijk heeft werkneemster de laptop op 23 januari 2019 afgegeven. Werkgever heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de g-grond, dan wel de h-grond.

Oordeel

Vooropgesteld wordt dat werkgever werkneemster in deze procedure in ieder geval niet verwijt dat zij zelf frauduleuze handelingen heeft gepleegd. Werkgever stelt kort gezegd dat werkneemster van de handelingen van de partner heeft geweten, althans had moeten weten, en dat zij door niets te doen of werkgever niet op de hoogte te stellen, de frauduleuze handelingen dan wel de voortzetting daarvan, mede mogelijk heeft gemaakt. De kantonrecht overweegt als volgt. Uit het onderzoek wordt steeds meer informatie bekend over het gedrag van de partner en ook dat van werkneemster. Ook heeft werkneemster inmiddels toegegeven dat het onwaarschijnlijk is dat er niets aan de hand is. Het is achteraf makkelijk om te zeggen dat werkneemster daar wetenschap van had of had moeten hebben. Het is onvoldoende concreet gemaakt dat die wetenschap er daadwerkelijk was. Daarnaast verwijt werkgever werkneemster dat zij actief het onderzoek heeft tegengewerkt door haar houding tijdens de gevoerde gesprekken en doordat zij aanvankelijk heeft geweigerd haar laptop voor onderzoek af te geven en daar bovendien bestanden van heeft gewist. Hiervoor is uitvoerig geoordeeld dat de wetenschap allerminst vaststaat. Derhalve is alleszins voorstelbaar dat werkneemster zich tijdens de gesprekken op de vlakte heeft gehouden en niet naar tevredenheid van werkgever zijn vragen heeft beantwoord, simpelweg omdat zij niet over die informatie beschikte. Van het tegenwerken van het onderzoek is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake. Voorts is het een feit dat de laptop een dag nadat werkgever daarom heeft gevraagd, is afgegeven. Werkgever heeft tot slot aangevoerd dat partijen in een loyaliteitsconflict terecht zijn gekomen. Dat werkneemster de kant van de partner kiest is echter niet gebleken. Zij heeft aangegeven zich te distantiëren van iedere vorm van frauduleus gedrag van de partner. Dat er sprake is van enige vorm van een belangenconflict omdat werkgever ook werkneemster heeft betrokken in het onderzoek naar de frauduleuze handelingen, is onvoldoende om daaruit op dit moment een duurzame verstoring van de arbeidsverhouding af te leiden. Alles overziend is de ontstane situatie onvoldoende om vast te stellen dat daarmee de arbeidsverhouding tussen partijen duurzaam en ernstig verstoord is geraakt. Het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen. Omstandigheden die anders zijn dan de in het kader van de g-grond genoemde omstandigheden heeft werkgever niet aangevoerd, zodat de ontbinding op grond van de h-grond evenmin toewijsbaar is.