Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgever
Rechtbank Den Haag, 6 juni 2019

werkneemster/werkgever

Bepaling die bovenwettelijke uitkering toekent aan werknemer tot 65 jaar is niet in strijd met de WGBLA. Die leeftijd viel op het moment dat de cao van toepassing was en werknemer uit dienst trad samen met de pensioengerechtigde leeftijd, die pas daarna is verhoogd. Objectieve rechtvaardiging.

Feiten

Werkneemster is op 1 augustus 2000 in dienst getreden bij SVN. In de bij SVN van toepassing zijnde (bedrijfs-)CAO is opgenomen dat werknemers naast hun werkloosheidsuitkering aanspraak maken op een bovenwettelijke uitkering. Bij beschikking van 17 november 2010 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 1 januari 2011. Partijen hebben in dat kader een minnelijke regeling getroffen. In het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk 2003 (hierna: het Besluit 2003) is opgenomen dat de werknemer op wie die bepaling van toepassing is (waaronder dus werkneemster) recht heeft op een bovenwettelijke uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Aan werkneemster is namens SVN een aanvullende (bovenwettelijke) uitkering toegekend. In de toekenningsbrief wordt gesproken van 31 mei 2017 als einddatum van de uitkering. In 2012 is de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd van 65 jaar naar 67 jaar en drie maanden in 2021. Het Besluit 2003 is in 2013 hierop aangepast, door niet van een specifieke leeftijd, maar van ‘de pensioengerechtigde leeftijd’ te spreken (hierna: Besluit 2013). De einddatum van de uitkering van werkneemster is niet gewijzigd. De uitkering is op 31 mei 2017, de datum dat werkneemster de leeftijd van 65 jaar bereikte, gestopt. Thans is in geschil of de bepaling uit het Besluit 2003 waarin is opgenomen dat het recht op een wachtgelduitkering eindigt op het moment dat een werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt, strijdig is met de WGBLA en om die reden nietig is.

Oordeel

De kantonrechter overweegt dat vaststaat dat werkneemster op 1 januari 2011 uit dienst is getreden bij SVN. Partijen zijn bij het einde van de arbeidsovereenkomst overeengekomen dat werkneemster aanspraak maakt op een wachtgelduitkering. In dat kader is expliciet verwezen naar de CAO van SVN van 1 januari 2006. In die CAO wordt expliciet verwezen naar het Besluit van 2003. Daarin stond nog de leeftijd van 65 jaar genoemd. Hoewel in die bepaling sprake is van een direct onderscheid op basis van leeftijd, was dat directe onderscheid destijds op grond van artikel 7 lid 1 sub c WGBLA objectief gezien gerechtvaardigd omdat de leeftijd van 65 jaar op het moment dat de CAO in 2006 van kracht is geworden en op het moment dat werkneemster bij SVN uit dienst trad in 2011, samenviel met de pensioengerechtigde leeftijd. Van een nietig beding was dan ook geen sprake. Pas na het einde van de arbeidsovereenkomst is op 1 januari 2013 de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in werking getreden en viel de pensioengerechtigde leeftijd van werkneemster (66 jaar op 31 mei 2018) niet langer samen met het einde van de wachtgelduitkering (31 mei 2017). Gelet op het voorgaande kan werkneemster SVN niet achteraf tegenwerpen dat in het Besluit 2003 een direct onderscheid wordt gemaakt dat op dit moment niet langer objectief gezien te rechtvaardigen is omdat de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd is en niet langer samenvalt met de leeftijd van 65 jaar. Het honoreren van een dergelijk standpunt verhoudt zich naar het oordeel van de kantonrechter, mede met het oog op de rechtszekerheid, niet met het wettelijke stelsel van de collectieve arbeidsovereenkomsten, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat een collectieve arbeidsovereenkomst een overeenkomst is die partijen bij de arbeidsovereenkomst zelf hebben gewild en waaraan partijen, behoudens rechten die nawerken zoals sec het uitbetalen van de wachtgelduitkering (tot 31 mei 2017), alleen tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst rechten aan kunnen ontlenen. De vordering van werkneemster wordt op grond van het voorgaande afgewezen.

  • Instantie: Rechtbank Den Haag
  • Datum uitspraak: 06-06-2019
  • Roepnaam: werkneemster/werkgever
  • Nummer: AR-2019-0633
  • Onderwerpen: Overig
  • Trefwoorden: bovenwettelijke uitkering, aanvullende uitkering, WGBLA, pensioengerechtigde leeftijd, 65 jaar, verhoging AOW-leeftijd en objectieve rechtvaardiging