Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 18 februari 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:4983
werknemer/werkgeefster
Feiten
Werknemer is sinds 11 januari 2016 in dienst van werkgeefster op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 20 december 2018 heeft werkgeefster een concept van een vaststellingsovereenkomst per e-mail verzonden aan werknemer. Daarin staat dat werknemer na ondertekening binnen 14 dagen en zonder opgave van redenen alsnog kan afzien van de overeenkomst. Op diezelfde dag heeft werknemer per Whatsapp aangegeven akkoord te zijn met de vaststellingsovereenkomst. Op 27 december 2018 heeft werkgeefster de door werknemer ondertekende vaststellingsovereenkomst retour ontvangen. Werknemer heeft bij brief van 7 januari 2019 aan werkgeefster geschreven de vaststellingsovereenkomst te willen ontbinden. Werknemer vordert thans – kort gezegd – nakoming van de arbeidsovereenkomst.
Oordeel
Vaststaat dat partijen een vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan waarin zij de tussen hen geldende arbeidsovereenkomst hebben beëindigd. Op grond van artikel 7:670b lid 2 BW kan een werknemer een dergelijke overeenkomst ontbinden binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen. Werkgeefster stelt zich terecht op het standpunt dat voor het tot stand komen van de overeenkomst (in de zin van art. 7:670b lid 2 BW) niet vereist is dat partijen een daartoe opgesteld stuk ‘ondertekenen’. Slechts is vereist dat partijen de tussen hen gemaakte afspraken op schrift hebben gesteld en dat partijen aan elkaar hebben laten blijken daarmee akkoord te zijn. De vaststellingsovereenkomst is daarom in dit geval tot stand gekomen op 20 december 2018, op welk moment werknemer door middel van Whatsapp schreef akkoord te zijn. De tekst van de vaststellingsovereenkomst wijkt in dit geval af van de tekst van de wet. In de vaststellingsovereenkomst staat, anders dan in de wet, dat werknemer de overeenkomst kan ontbinden binnen veertien dagen na ondertekening. Werknemer mocht er op grond van deze tekst op vertrouwen dat hij de overeenkomst binnen die termijn zou mogen ontbinden, temeer nu de overeenkomst door werkgeefster is opgesteld. Daarbij moet worden opgemerkt dat de wet een dergelijke afwijking van de wettelijke regeling toestaat. Artikel 7:670b lid 2 BW is van dwingend recht. Dat betekent dat het niet is toegestaan om het recht van de werknemer op ontbinding op grond van artikel 7:670b lid 2 BW te beperken. Het is echter wel toegestaan een ruimere termijn voor de werknemer af te spreken. Tussen partijen is niet in geschil dat werkgeefster de getekende vaststellingsovereenkomst op 27 december 2018 heeft ontvangen en dat werknemer deze dus uiterlijk op 26 december 2018 heeft moeten ondertekenen. Evenmin is in geschil dat werknemer de overeenkomst bij brief van 7 januari 2019 heeft ontbonden, dus binnen de veertiendagentermijn. De arbeidsovereenkomst is daarom niet geëindigd. Toewijzing van de vordering van werknemer volgt.