Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10 december 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:10712
werkneemster/Tandheelkundig Centrum Weesp B.V.
Feiten
Werkneemster is per 27 juli 2017 gaan werken voor TCW. Tussen partijen is een bonusregeling overeengekomen waarbij aan werkneemster boven een omzet van € 100.837 per kalenderjaar een bonus wordt toegekend. Werkneemster heeft een patiënte behandeld voor de reiniging van het gebit en met haar gesproken over de mogelijkheden voor herstel van haar gebit. De patiënte heeft de omvang van de factuur bij de leidinggevende van werkneemster ter discussie geteld. De leidinggevende heeft het gebit van de patiënte onderzocht en onderzocht wat kon worden afgeleid over de op 20 december 2017 verrichte werkzaamheden door werkneemster. Op 16 januari 2018 heeft werkneemster patiënt X behandeld; daarbij heeft zij kosten berekend voor een 'T11-onderzoek', maar uit de patiëntenstatus is niet gebleken dat een dergelijk onderzoek is uitgevoerd. De leidinggevende heeft per Whatsapp-bericht aan werkneemster laten weten dat een aantal zaken, waaronder declaraties, moesten worden besproken. Op 19 januari 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden en zijn partijen een vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 22 januari 2018 zou eindigen. Op 21 januari 2018 heeft werkneemster schriftelijk kenbaar gemaakt dat zij het niet eens is met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Namens TCW is aan werkneemster op 22 januari 2018 kenbaar gemaakt dat zij op staande voet is ontslagen, vanwege overtredingen van interne procedures c.q. wettelijke regels. Daarbij werd onder meer verwezen naar het declareren van werkzaamheden die niet waren uitgevoerd en het verrichten van werkzaamheden die werkneemster in haar functie niet mocht uitvoeren. Werkneemster heeft in eerste aanleg een billijke vergoeding verzocht. De kantonrechter heeft de verzoeken van werkneemster afgewezen. Werkneemster komt op tegen de beschikking.
Oordeel
Het hof oordeelt allereerst dat het ontslag onverwijld is gegeven. Nadat op 16 januari 2018 de verwijten bij TCW bekend waren, heeft zij eerst een gesprek ingepland met werkneemster. Dat heeft plaatsgevonden op 19 januari 2018, waarbij een vaststellingsovereenkomst is overeengekomen en aan werkneemster kenbaar is gemaakt dat daarmee een ontslag op staande voet was voorkomen. Onweersproken is dat in het gesprek op 19 januari 2018 is gesproken over de declaraties van een drietal patiënten. Tegen die achtergrond kan er in redelijkheid geen misverstand bij werkneemster hebben bestaan dat TCW in de brief van 22 januari 2018 bleef bij wat zij in het gesprek van 19 januari 2018 hadden besproken en wat voor TCW redenen waren om tot een onmiddellijke minnelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan en nu om die redenen ontslag gaf, nadat werkneemster de ontbinding van de minnelijke beëindigingsovereenkomst had ingeroepen. Door werkneemster zijn diverse werkzaamheden bij patiënten gedeclareerd, waarbij niet in de patiëntenstatus is vermeld dat deze zijn uitgevoerd. Dat dit een vergissing zou zijn geweest acht het hof niet geloofwaardig. Werkneemster heeft meerdere onjuiste facturen uit laten gaan. Werkneemster is daarvoor tegenover TCW ten volle verantwoordelijk.
Werkneemster heeft, ondanks de onweersproken aandacht voor correct declareren binnen de praktijk van TCW, in een relevante omvang onjuiste en te hoge declaraties doen uitgaan en daardoor ontoelaatbaar gedeclareerd, waardoor TCW, gezien de tussen partijen geldende bonusregeling, ten voordele van werkneemster aanmerkelijk nadeel had kunnen lijden, in haar positie ten opzichte van patiënten en/of zorgverzekeraars. Dat rechtvaardigt in beginsel het op staande voet gegeven ontslag. TCW had haar niet eerst hoeven waarschuwen. Een goed werknemer behoort zich namelijk in het algemeen en behoudens bijzondere omstandigheden ook zonder waarschuwing te onthouden van het in rekening brengen van werkzaamheden die niet zijn verricht. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.