Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 7 juni 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:7036
werknemer/Stichting Lentiz Onderwijsgroep
Feiten
Werknemer en Stichting Lentiz Onderwijsgroep (hierna: ‘Lentiz’) hebben per 1 augustus 2016 een arbeidsovereenkomst gesloten voor bepaalde tijd, tot en met 31 juli 2017. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het voortgezet onderwijs (hierna: ‘de cao’) van toepassing. Lentiz heeft op 18 april 2017 het einde van het dienstverband van werknemer aangezegd per 1 augustus 2017. Op 13 juni 2017 heeft werknemer zich ziek gemeld. Werknemer is ziek uit dienst gegaan. Raet BPO Services (hierna: ‘Raet’) voert voor Lentiz de uitbetaling uit van de ziektewetuitkering. Met ingang van 22 september 2017 ontvangt werknemer een ziektewetuitkering. In de cao staat dat bij ziekte of arbeidsongeschiktheid de Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling voortgezet onderwijs (hierna: ‘Zavo’) van toepassing is. In artikel 22 onder a Zavo is bepaald dat de gewezen werknemer die voor de datum van ontslag ziek of arbeidsongeschikt is geworden, gedurende twaalf maanden een aanvulling op de ziektewetuitkering ter hoogte van de laatstgenoten bezoldiging behoudt. Op 26 april 2018 heeft werknemer bij WWplus een aanvraag ingediend voor een aanvulling op de ziektewetuitkering. Bij besluit van 29 mei 2018 heeft WWplus aan werknemer een aanvulling op de ziektewetuitkering toegekend vanaf 1 augustus 2017. Werknemer vordert onder meer dat de kantonrechter Lentiz veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting onder overlegging van een deugdelijke bruto/nettospecificatie tot betaling van de bovenwettelijke uitkering die dient ter aanvulling op de ziektewetuitkering over de periode van 1 augustus 2017 tot 20 april 2018.
Oordeel
Ten aanzien van de stelling van werknemer dat Lentiz zijn schade moet vergoeden, omdat zij is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht als werkgever stelt de kantonrechter voorop dat er geen algemene verplichting rust op een werkgever om, indien een werknemer ziek uit dienst gaat, informatie te verstrekken aan deze werknemer dan wel om te onderzoeken of deze werknemer op de hoogte is van de mogelijkheden een (aanvullende) uitkering aan te vragen. Wel dienen werkgever en werknemer zich jegens elkaar als goed werkgever en werknemer te gedragen. Met Lentiz is de kantonrechter van oordeel dat Lentiz zich in dit geval voldoende heeft gekweten van haar zorgplicht als werkgever, door werknemer bij aanvang van zijn dienstverband in het bezit te stellen van de cao, waarvan de Zavo een bijlage vormt. Dat op Lentiz een verzwaarde zorg-/informatieplicht rust vanwege de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer en Lentiz hem daarom bij uitdiensttreding nadrukkelijk had moeten wijzen op de mogelijkheid een aanvulling op zijn ziektewetuitkering aan te vragen, volgt de kantonrechter niet. Uit de rapportage van de bedrijfsarts aan Lentiz blijkt immers niet dat de psychische klachten van werknemer zoals deze omstreeks en na 13 juni 2017 bestonden zodanig waren, dat werknemer zelf niet in staat was zich te verdiepen in de relevante bepalingen en tijdig een aanvraag te doen. Daarbij komt dat werknemer op 23 juni 2017 door de bedrijfsarts is aangeraden in gesprek te gaan met Lentiz maar hij dit zelf heeft afgehouden en bovendien op 7 juli 2017 al naar het buitenland is vertrokken. Lentiz heeft hierdoor ook niet de gelegenheid gehad werknemer mondeling te wijzen op eventuele mogelijkheden een aanvulling aan te vragen, voor zover Lentiz hiertoe al gehouden zou zijn. Op werknemer rustte dan ook een eigen verantwoordelijkheid om de aanvraag om de aanvulling op de ziektewetuitkering tijdig te doen. De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat Lentiz in voldoende mate aan haar zorgplicht als werkgever heeft voldaan. Voor schadevergoeding op deze grond bestaat dan ook geen aanleiding. De kantonrechter wijst de vorderingen van werknemer af.