Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Röhlig Nederland B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 23 augustus 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:6909

werknemer/Röhlig Nederland B.V.

De getekende beëindigingsovereenkomst is niet door werknemer ontbonden. Niet is komen vast te staan dat de ontbindingsverklaring door werkgeefster binnen de bedenktermijn is ontvangen. Werknemers verklaring over het deponeren van de ontbindingsverklaring in de brievenbus en de aangeleverde filmopnames gaan niet samen.

Feiten

Werknemer is op 1 januari 2018 in dienst getreden bij Röhlig Nederland B.V. (hierna: Röhlig) in de functie van Sea freight manager Rotterdam. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar en eindigt van rechtswege op 31 december 2018. Röhlig heeft werknemer een vaststellingsovereenkomst aangeboden die is gedateerd op 30 augustus 2018. Daarin is onder meer opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2018 eindigt en dat werknemer vanaf 14 september 2018 wordt vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Röhlig wijst werknemer in de vaststellingsovereenkomst op de mogelijkheid om de overeenkomst binnen 14 dagen nadat deze is gesloten door een schriftelijke aan de werkgever gerichte verklaring te ontbinden. Partijen hebben de vaststellingsovereenkomst op 13 september 2018 ondertekend. Op 21 september 2018 heeft Röhlig de eindafrekening opgesteld en aan werknemer ter beschikking gesteld. Op 19 oktober 2018 heeft werknemer een e-mail gestuurd aan Röhlig. Deze e-mail vermeldt – kort samengevat – dat werknemer op vrijdag 14 september een ontbindingsverklaring persoonlijk in de brievenbus van Röhlig heeft gedaan. Bij brief van 24 oktober 2018 heeft Röhlig aan werknemer laten weten geen schrijven te hebben ontvangen van werknemer. Vervolgens is tussen de gemachtigden gecorrespondeerd, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij de vaststellingsovereenkomst overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:670b lid 2 BW tijdig heeft ontbonden.

Oordeel

Naar het oordeel van de kantonrechter is de beëindigingsovereenkomst niet door werknemer ontbonden, nu niet is komen vast te staan dat de ontbindingsverklaring door Röhlig binnen de bedenktermijn is ontvangen. Werknemers verklaring over het deponeren van de ontbindingsverklaring en de filmopnames gaan niet samen. Uit de filmopnames blijkt duidelijk dat een enveloppe niet aan de onderzijde van de postbus kan worden gedeponeerd, terwijl werknemer dat ter zitting wel heeft verklaard. De stelling van werknemer vindt ook geen steun in de schriftelijke getuigenverklaring van zijn buurman. Weliswaar verklaart de buurman dat hij heeft gezien dat werknemer de brief in de brievenbus deponeerde, maar hij gaat niet nader in op de wijze waarop dat is gegaan. Die verklaring kan niet juist zijn, omdat op de beide filmopnames duidelijk te zien is dat geen sprake is van een brievenbus, maar van een postbus, waarbij met enige moeite aan de bovenzijde een dunne enveloppe naar binnen gefrommeld kan worden. Als werknemer op die wijze de ontbindingsverklaring in die postbus gedeponeerd had, is aannemelijk dat de buurman van werknemer dat nadrukkelijk in zijn verklaring vermeld had. Gesteld noch gebleken is dat werknemer binnen de bedenktermijn op andere wijze de ontbindingsverklaring aan Röhlig heeft toegezonden. Gelet op de inhoud van zijn e-mail van 25 oktober 2018 is dat onbegrijpelijk. Werknemer schrijft in die e-mail immers dat hij wel had verwacht dat Röhlig de ontvangst van de ontbindingsverklaring zou betwisten om dat er ‘wel vaker post zogenaamd niet werd ontvangen’. Werknemer heeft ter zitting toegelicht dat er sprake was van ‘paniekvoetbal’ omdat 14 september 2018 mogelijk de laatste dag van de bedenktermijn was, gerekend vanaf de datum van datering van de vaststellingsovereenkomst. Dat werknemer als gevolg daarvan de ontbindingsverklaring niet ook per e-mail of per aangetekende post heeft verzonden, mag dan zo zijn, maar strookt ook niet met zijn opmerking, eveneens in de e-mail van 25 oktober 2018 dat hij de brief wel direct op die vrijdag aan zijn advocaat heeft gestuurd. Ook nadat Röhlig was overgaan tot eindafrekening van het dienstverband, nog tijdens de bedenktermijn, is werknemer niet nagegaan of de ontbindingsverklaring door Röhlig is ontvangen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. De slotsom is dat de arbeidsovereenkomst als gevolg van de door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst is geëindigd per 1 oktober 2018.