Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 11 september 2019
ECLI:NL:RBOVE:2019:3346
Inex Bouw B.V./werknemer
Feiten
Werknemer is op 17 oktober 2016 in dienst getreden bij Inex in de functie van timmerman/medewerker prefab tot en met 16 april 2017. In artikel 11 van de eerste arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. De eerste arbeidsovereenkomst tussen partijen is opgevolgd door een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar. De arbeidsovereenkomst is vervolgens stilzwijgend voortgezet voor onbepaalde tijd. Begin 2019 is een verschil van inzicht tussen partijen ontstaan. Bij brief van 27 februari 2019 heeft werknemer zijn arbeidsovereenkomst met Inex opgezegd tegen 1 april 2019. Werknemer is op 1 april 2019 in dienst getreden van bedrijf X. Op 3 april 2019 is SmartPrefab B.V. opgericht. Werknemer is zich vervolgens voor SmartPrefab gaan bezighouden met onder meer het vervaardigen en verkopen van prefab schoorstenen. Na de oprichting van SmartPrefab zijn drie collega’s van werknemer bij Inex in dienst getreden van SmartPrefab. Inex vordert werknemer te gebieden zijn arbeidsovereenkomst met SmartPrefab de dag na het wijzen van dit vonnis te beëindigen.
Oordeel
De eerste arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde duur van zes maanden. Op 6 april 2017 hebben partijen een tweede arbeidsovereenkomst ondertekend, eveneens voor bepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst is vervolgens omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Nu partijen met de verlenging en de omzetting (na het verstrijken van de bepaalde tijd) nieuwe arbeidsovereenkomsten zijn aangegaan diende het eerder overeengekomen concurrentiebeding opnieuw schriftelijk overeengekomen te worden. In de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is in artikel 11 de motivering van het concurrentiebeding opgenomen. Gelet op hetgeen over een weer is aangevoerd, is onvoldoende aannemelijk geworden dat het concurrentiebeding als bijlage bij de tweede arbeidsovereenkomst zat. Werknemer heeft de tweede arbeidsovereenkomst wel ondertekend, maar heeft niet uitdrukkelijk verklaard dat hij met het concurrentiebeding instemt, althans daarvan is niet gebleken. Gelet hierop is bij de verlenging en de omzetting van de arbeidsovereenkomst niet aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan, zodat niet op rechtsgeldige wijze een concurrentiebeding tot stand is gekomen. Inex heeft betoogd dat een eenmaal rechtsgeldig overeengekomen concurrentiebeding ook geldig is voor de opvolgende arbeidsovereenkomsten. Daarbij heeft zij verwezen naar het arrest De Ronde/VBH. In dit geval is echter geen sprake van een stilzwijgende verlenging van de eerste arbeidsovereenkomst, maar zijn partijen op 6 april 2017 een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan. Hoewel de meeste arbeidsvoorwaarden gelijk zijn aan de arbeidsvoorwaarden in de eerste arbeidsovereenkomst, wijken de duur (een jaar ten opzichte van zes maanden), het loon en de prestatietoeslag in artikel 8 van de tweede arbeidsovereenkomst af van de eerste. Gelet hierop gaat het beroep van Inex op voormeld arrest niet op. Alles afwegende acht de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Inex werknemer kan houden aan het in de eerste arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding. Dit betekent dat de vorderingen van Inex ten aanzien van het concurrentiebeding (gestoeld op wanprestatie) niet toewijsbaar zijn. Inex heeft haar vorderingen ook (deels) gegrond op onrechtmatige concurrentie ex artikel 6:162 BW. Uit vaste rechtspraak vloeit voort dat daarvoor is vereist dat de ex-werknemer met behulp van vertrouwelijke informatie van zijn voormalige werkgever duurzame relaties van die werkgever benadert op een wijze die stelselmatig en substantieel afbreuk doet aan het bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, daarbij gebruikmakend van de knowhow en/of de goodwill die hij bij diezelfde werkgever heeft verkregen (HR Boogaard/Vesta). Aan deze eisen wordt niet voldaan.