Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 2 oktober 2019
ECLI:NL:RBOVE:2019:3604
werkneemster/Stichting Deltion College
Feiten
Werkneemster is sinds 29 maart 2010 in dienst bij Stichting Deltion College (hierna: Deltion). Per 1 mei 2012 vervult zij de functie van senior leraar Engels. Op de arbeidsovereenkomst is de Collectieve arbeidsovereenkomst voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (hierna: cao) van toepassing. In oktober 2018 is Deltion een traject gestart om het functioneren van werkneemster te verbeteren. Op 24 juni 2019 heeft een eindevaluatie plaatsgevonden van het verbetertraject. Daarin is aan werkneemster kenbaar gemaakt dat Deltion de arbeidsovereenkomst met haar wenst te beƫindigen. Bij aangetekende brief van 9 september 2019 (hierna: de brief) heeft Deltion aan werkneemster haar voornemen tot schorsing van werkneemster kenbaar gemaakt. Op 17 september 2019 heeft Deltion een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werkneemster. Werkneemster vordert Deltion te veroordelen haar weder te werk te stellen in haar werkzaamheden.
Oordeel
Hoewel een werknemer volgens de cao pas na voltooiing van een schorsingsprocedure kan worden ontheven van zijn functie, brengt een redelijke uitleg van de cao naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee dat voorshands aangenomen moet worden dat werkneemster reeds in een eerder stadium uit haar functie ontheven kon worden. Artikel 2.10 van de cao gaat namelijk uit van de (ideale) situatie dat er geen beletselen zijn om de werknemer gedurende de procedure om te komen tot een schorsing, aan het werk te laten. Een dergelijke situatie is in het onderhavige geval naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op de inhoud van de brief, echter niet aan de orde. Het moet er voorshands dan ook voor worden gehouden dat Deltion gerechtigd was werkneemster uit haar functie te ontheffen, ondanks het feit dat van een formele schorsing nog geen sprake was. Op enig moment is een verbetertraject voor werkneemster gestart. De voorzieningenrechter ziet voorshands geen aanleiding om te stelling van werkneemster te volgen dat dit traject niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Uit gespreksverslagen volgt namelijk dat de gevoerde gesprekken keurig zijn vastgelegd, dat Deltion de gewenste verbeterpunten herhaaldelijk door middel van concrete voorbeelden aan werkneemster heeft verduidelijkt en dat werkneemster voldoende tijd heeft gehad haar functioneren te verbeteren. De voorzieningenrechter ziet ook aanleiding voor de gedachte dat bij werkneemster sprake is van een gebrek aan zelfreflectie. Dit betekent op voorhand niet dat ervan moet worden uitgegaan dat alle verwijten van Deltion aan het adres van werkneemster juist zijn, maar werkneemster lijkt voorshands geoordeeld de neiging te hebben naar anderen te wijzen in plaats van bij zichzelf te rade te gaan. Al met al acht de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk dat het ontbindingsverzoek van Deltion wordt afgewezen. Dit leidt ertoe dat de vordering tot wedertewerkstelling wordt afgewezen.