Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Meram Rotterdam West B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 9 april 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:11371

werknemer/Meram Rotterdam West B.V.

Meram is niet geslaagd in haar bewijslevering dat werknemer gelden heeft onttrokken. Ontslag op staande voet houdt geen stand. Wel sprake van een verstoorde arbeidsrelatie. Ontbinding onder toekenning van een billijke vergoeding.

Feiten

De kantonrechter volhardt in hetgeen bij beschikking van 21 augustus 2017 is overwogen en beslist. Daarin is geoordeeld dat indien vast komt te staan dat werknemer wederrechtelijk geld aan Meram heeft onttrokken, het aan Meram is om dit te bewijzen. De onderhavige zaak loopt samen met twee andere zaaknummers inzak het ontslag van de twee broers van werknemer. Partijen hebben ingestemd met de gezamenlijke behandeling.

Oordeel

Uit getuigenverklaringen blijkt dat werknemer toegang had tot de kluis. Deze vaststelling moet in combinatie worden gezien met de bij conclusie na enquête ingebrachte verklaring van de heer X, die verklaart dat de drie broers aan hem hebben verklaard het kasgeld te hebben gebruikt voor betalingen aan hem voor de aankoop van onroerend goed in Turkije. Dit is het ‘sluitstuk’ van het te leveren bewijs, aldus Meram. De kantonrechter oordeelt dat uit de verklaring van de heer X niet, althans niet voldoende direct, volgt dat werknemer gelden aan Meram heeft onttrokken. De conclusie is dat Meram het haar opgedragen bewijs niet heeft geleverd, zodat in rechte niet komt vast te staan dat werknemer wederrechtelijk geld aan Meram heeft onttrokken. Het verzoek tot vernietiging van het ontslag moet daarom worden toegewezen. De vordering tot doorbetaling van loon vanaf mei 2017 wordt toegewezen.

Tegenverzoek

Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is primair gegrond op verwijtbaar handelen, op basis van dezelfde feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan het ontslag op staande voet. Die gestelde feiten zijn niet vast komen te staan. Dat (inmiddels) sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, is de kantonrechter wel gebleken. Duidelijk is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor beide partijen onwenselijk en praktisch onmogelijk is. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. De kantonrechter ziet aanleiding om een billijke vergoeding toe te kennen van € 1.000. De kantonrechter acht hierbij van belang dat vast staat dat werknemer op het moment dat het verzoekschrift werd ingediend (15 juni 2017) pas zes maanden bij Meram in dienst was en gedurende deze procedure (dus 10 maanden) recht heeft op doorbetaling van loon. Deze procedure heeft zo lang geduurd vanwege de koppeling met de twee ontslagzaken van de broers en het te leveren bewijs.