Rechtspraak
werknemer/RWSF
Feiten
Werknemer is op 23 mei 2016 bij RW Facilitaire Dienstverlening BV (hierna: RWF) in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam in de functie van algemeen facilitair medewerker. Per 1 december 2018 heeft RWF haar activiteiten overgedragen aan RW Security BV (hierna: RWSF). Op 21 februari heeft RWSF telefonisch aan werknemer laten weten dat zijn dienstverband vanwege bedrijfseconomische redenen zal worden beëindigd. Op 26 februari 2019 is dit tijdens een persoonlijk gesprek toegelicht, waarbij werknemer een nulurencontract bij een andere onderneming van RW (RWE) en een opleiding tot evenementenbeveiliger aangeboden heeft gekregen. Werknemer heeft dit aanbod afgewezen vanwege financiële verplichtingen. Vervolgens heeft RWSF, tevens op 26 februari 2019, een e-mail naar werknemer gestuurd waarin de arbeidsovereenkomst per 28 februari 2019 werd opgezegd. Reden daarvoor was dat zij geen beveiligers zonder officiële beveiligingspas mag inzetten en dat werknemer een oproepcontract met cursus beveiliger heeft geweigerd. In reactie hierop heeft werknemer laten weten de mededeling van RWSF te betreuren en vervolgstappen van RWSF met betrekking tot beëindiging af te wachten. Hoewel overleg heeft plaatsgevonden is geen overeenstemming bereikt over een beëindigingsovereenkomst. Daarom heeft RWSF een ontslagaanvraag bij het UWV ingediend, maar een ontslagvergunning is niet verleend. Werknemer heeft ter zitting aangegeven te berusten in de opzegging en verzoekt betaling van het loon over de termijn die de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren conform artikel 7:672 lid 10 BW, betaling van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW en betaling van de wettelijke transitievergoeding conform artikel 7:673 jo. 7:673a BW.
Oordeel
Aangezien werknemer in de beëindiging berust, oordeelt de kantonrechter dat het dienstverband van werknemer per 28 februari 2019 is beëindigd. Verder overweegt de kantonrechter dat zowel een beëindigingsovereenkomst als een ontslagvergunning van het UWV ontbreekt en dat de arbeidsovereenkomst daarom niet rechtsgeldig en in strijd met artikel 7:671 BW is opgezegd. RWSF is op grond van artikel 7:673 BW een transitievergoeding aan werknemer verschuldigd. Ook het verzoek tot betaling van het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst nog had voortgeduurd bij regelmatige opzegging wordt toegewezen. De kantonrechter beoordeelt het verzoek tot betaling van de billijke vergoeding aan de hand van New Hairstyle. In dit geval is enerzijds redengevend dat het RWSF te verwijten valt dat zij de arbeidsovereenkomst met werknemer niet rechtsgeldig heeft beëindigd, maar anderzijds dat sprake was van een relatief kort dienstverband en het feit dat werknemer per 1 juni 2019 ander werk heeft geaccepteerd. De inkomensschade is niet inzichtelijk gemaakt, noch heeft werknemer gesteld welke andere gezichtspunten in dit geval spelen om een billijke vergoeding van € 2.746,00, zoals door hem gevorderd, te rechtvaardigen. Bovendien heeft werknemer recht op een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW. Compensatie van het misgelopen loon vindt al gedeeltelijk plaats. Al met al komt het de kantonrechter redelijk voor om een bedrag van € 2.000 als billijke vergoeding toe te kennen. Andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere of lagere billijke vergoeding zijn niet gebleken.