Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 31 oktober 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:8664
werknemer/werkgeefster
Feiten
Werknemer is vanaf 1 augustus 2016 in dienst bij werkgeefster, in de functie van hoofduitvoerder. Bij brief van 24 april 2017 is de tijdelijke arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarbij zijn alle schriftelijke voorwaarden uit de eerste arbeidsovereenkomst onverkort van kracht gebleven. Per 18 maart 2019 bekleedt werknemer de functie van projectleider; opnieuw blijven de schriftelijke voorwaarden uit de arbeidsovereenkomst onverkort van toepassing. In de eerste arbeidsovereenkomst zijn een concurrentie- en relatiebeding overeengekomen, alsmede een boete. Werknemer verzoekt primair schorsing van het concurrentie- en relatiebeding. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat het concurrentie- en relatiebeding nietig is en dat dit door de omzetting van de arbeidsovereenkomst naar onbepaalde tijd niet ongedaan is gemaakt. Subsidiair stelt werknemer dat het beding zwaarder is gaan drukken vanwege de functiewijziging.
Oordeel
De kantonrechter overweegt allereerst dat uit de aard van de vordering een spoedeisend belang volgt. Werknemer kan op korte termijn bij een andere organisatie aan de slag. Tussen partijen staat vast dat het concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in de overeenkomst voor bepaalde tijd niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat geen zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen zijn verwoord. De enkele omzetting van de arbeidsovereenkomst van bepaalde naar onbepaalde tijd, onder dezelfde voorwaarden, maakt niet dat in de nieuwe arbeidsovereenkomst een rechtsgeldig concurrentie- en relatiebeding is opgenomen. Een in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgenomen nietig concurrentie- en relatiebeding kan namelijk niet door enkele omzetting in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd converteren in een rechtsgeldig beding. Dat werknemer de brieven voor akkoord heeft getekend maakt dit niet anders. Nietig is niet-bestaand en wat niet bestaat kan niet tot leven komen, aldus de kantonrechter. Bovendien geldt dat de brieven als zodanig onvoldoende zijn om een rechtsgeldig concurrentie- en relatiebeding op te nemen. Daarmee is niet aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan. De kantonrechter oordeelt daarom dat tussen partijen geen rechtsgeldig concurrentie- en relatiebeding tot stand is gekomen. Het concurrentie- en relatiebeding wordt daarom bij wijze van voorlopige voorziening geschorst vanaf de datum van dit vonnis.