Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 22 november 2019
ECLI:NL:RBAMS:2019:8734
werknemer/advocaat
Feiten
Werknemer werkte sinds 11 juli 2002 in loondienst bij een pizzeria. Hij heeft niet de Nederlandse nationaliteit en had voor dit werk geen tewerkstellingsvergunning. Van de pizzeria ontving werknemer loonstroken. Op 18 april 2016 is de pizzeria gecontroleerd door de Inspectie SZW. Op diezelfde dag is werknemer op staande voet ontslagen. Werknemer heeft hierop advocaat X verzocht om hem als advocaat in het arbeidsrechtelijke geschil met zijn werkgever bij te staan. Advocaat X heeft gecorrespondeerd met de pizzeria, maar uiteindelijk geen procedure aanhangig gemaakt. In 2018 heeft werknemer zijn huidige gemachtigde benaderd en deze heeft advocaat X aansprakelijk gesteld voor de schade van werknemer als gevolg van een door hem gemaakte beroepsfout, aangezien hij niet tijdig een procedure heeft ingesteld. Advocaat X heeft hierop gereageerd door mee te delen dat hij van mening is geen beroepsfout te hebben gemaakt, omdat een procedure geen kans van slagen zou hebben gehad zelfs als deze tijdig zou zijn ingesteld, en door de zaak aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te sturen. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van advocaat X heeft erkend dat sprake is van een beroepsfout. Werknemer vordert dat advocaat X wordt veroordeeld om onder meer schadevergoeding aan hem te betalen.
Oordeel
Tussen partijen is niet langer in geschil dat advocaat X een beroepsfout heeft gemaakt. Partijen verschillen nog wel van standpunt over het bedrag dat de kantonrechter in de verzoekschriftprocedure zou hebben toegewezen en dat dus als schade in deze procedure kan worden toegewezen. Werknemer erkent dat hij niet overtuigend kan aantonen dat zijn loon feitelijk hoger was dan wat zijn loonstroken aantonen, zodat het in de rede ligt dat de kantonrechter in de verzoekschriftprocedure zou zijn uitgegaan van het loon op deze loonstroken. De verwachte totale duur van een procedure tot ontbinding wordt vastgesteld op vijf maanden en om die reden zal worden uitgegaan van een te verwachten loondoorbetaling gedurende vijf maanden. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van achterstallig vakantiegeld is geen sprake van een beroepsfout van advocaat X. Advocaat X heeft aangevoerd dat hij werknemer in augustus en november 2016 per brief heeft geadviseerd om niet tot dagvaarden over te gaan, omdat hij de slagingskans van een gerechtelijke procedure niet reƫel achtte. Gelet op de bewijspositie van werknemer, die naar eigen zeggen niet overtuigend kan aantonen dat zijn loonbetaling afweek van wat zijn loonstroken aantonen, en het feit dat op deze loonstroken het vakantiegeld staat vermeld, zodat het in de rede ligt dat dit ook jaarlijks is uitgekeerd, voldoet het advies van advocaat X om niet te gaan procederen ten aanzien van het vakantiegeld aan de zorgvuldigheidsnorm die aan hem als advocaat gesteld mag worden.