Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 24 september 2019
ECLI:NL:GHDHA:2019:2741
werkneemster/Bakkerij 't Zand B.V. & Aegon Schadeverzekering N.V.
Feiten
Werkneemster is van 2002 tot 2010 in dienst geweest bij de bakkerij. Op 6 mei 2008 heeft er een arbeidsongeval plaatsgevonden waarbij werkneemster met een volle broodkar tegen een stalen draagkolom is aangereden en daarbij schouderletsel heeft opgelopen. Werkneemster is arbeidsongeschikt geraakt en niet meer aan het werk gekomen. Werkneemster heeft in 2012 de bakkerij aansprakelijk gesteld met als grondslag dat de bakkerij haar zorgplicht heeft geschonden. De bakkerij, vertegenwoordigd door Aegon, heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. Werkneemster heeft hierop een deelgeschil gestart en een verklaring voor recht verzocht dat de bakkerij aansprakelijk is voor de schade en Aegon de schade dient te vergoeden. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter beslist dat er geen sprake is geweest van een schending door de bakkerij van de op haar rustende zorgplicht. Werkneemster komt tegen de beschikking in hoger beroep.
Oordeel
Het hof zal eerst ingaan op de vraag welke normen toepasselijk zijn of een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of de bakkerij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Werkneemster heeft gesteld dat de gang voor het eerst in 2007 in gebruik is genomen voor het parkeren en verplaatsen van de broodkarren. De bakkerij heeft met haar enkele stelling dat de werkwijze in de bakkerij jarenlang hetzelfde was deze stelling van werkneemster niet voldoende gemotiveerd betwist. De Risicoinventarisatie en -evaluatie (RI&E) die in 2005 is opgesteld is niet voor het ongeval aangepast of herzien nadat in 2007 – en dus voor het ongeval – de gang in gebruik is genomen. Die RI&E kan daarom niet bijdragen aan het oordeel dat ten tijde van het ongeval de gang veilig was voor het verplaatsen van broodkarren. De bakkerij zal op andere wijze moeten onderbouwen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Partijen verschillen van mening of artikel 3.14 van het Arbobesluit van toepassing is. Naar het oordeel van het hof is de norm van artikel 3.14 Arbo-besluit, en de uitwerking van die norm in het Arbo-dossier Werkplekinrichting ‘Industriële werkplek’, mede van belang voor de omlijning van de door de bakkerij ingevolge artikel 7:658 BW jegens haar werknemers te betrachten zorgplicht. Verder hebben beide partijen foto’s in het geding gebracht. Naar het oordeel van het hof draagt de foto die door werkneemster in het geding is gebracht bij aan het oordeel dat de bakkerij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Naar het oordeel van het hof had de bakkerij het gevaar voor botsingen onder ogen moeten zien en in dat kader passende voorzorgsmaatregelen moeten nemen om deze botsingen, of de gevolgen daarvan, te voorkomen, althans te beperken. Bovendien is er geen sprake geweest van een huis-, tuin- en keukenongeval; het is de inrichting van de gang – die deel uitmaakte van de bedrijfsruimte van de bakkerij – geweest die het ongeval dat werkneemster is overkomen mogelijk heeft gemaakt. Ook het oordeel van de kantonrechter dat er ter plaatse geen geleiderail kon worden aangebracht is door werkneemster in hoger beroep naar het oordeel van het hof weerlegd door een foto met een schets. Het oordeel dat het door werkneemster opgelopen letsel uitzonderlijk is en de bakkerij daar niet op bedacht hoefde te zijn acht het hof daarnaast onjuist. Het letsel is niet onvoorzienbaar en de bakkerij heeft geen specifieke maatregelen genomen om letsel als gevolg van een aanrijding met een stalen kolom te voorkomen. Het hof vernietigt de beschikking en wijst de vorderingen toe.