Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 8 januari 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:297
werknemer/werkgeefster
Feiten
Werkgeefster houdt zich bezig met dakrenovatie en nieuwbouw van hellende daken. Werkgeefster heeft voor een project naast eigen personeel ook ingeleend personeel ingezet, onder wie werknemer als dakdekker. Op 4 juni 2018 is werknemer tijdens het afdalen van een ladder gevallen en daarbij op zijn knie terechtgekomen. Later die dag is werknemer met zijn leidinggevende naar een huisarts gegaan vanwege aanhoudende (pijn)klachten aan de knie. Werknemer is na het ongeval twee weken arbeidsongeschikt thuis geweest. Vervolgens heeft werknemer, met een brace om zijn knie, zijn werkzaamheden hervat. Op 9 juli 2018 meldt werknemer zich opnieuw ziek. Nadien heeft werknemer niet meer voor werkgeefster gewerkt. Bij brief van 23 juli 2018 heeft werknemer werkgeefster aansprakelijk gesteld voor alle schade die hij ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat werkgeefster aansprakelijk is voor het door werknemer opgelopen letsel op of omstreeks 4 juni 2018.
Oordeel
Vast staat dat werknemer een arbeidsongeval is overkomen en hij schade heeft geleden. Daarmee is de aansprakelijkheid van werkgeefster in beginsel gegeven. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van werknemer. Daarmee ligt het op de weg van werkgeefster om aan te tonen dat zij aan haar zorgplicht uit artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan om aan aansprakelijkheid te ontkomen. De zorgplicht van dit artikel vereist een hoog veiligheidsniveau en bovendien diende werkgeefster een op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht te houden op behoorlijke naleving van de door haar gegeven instructies. Op de vraag of aan werknemers instructies worden gegeven ten aanzien van het gebruik van ladders heeft werkgeefster uitdrukkelijk geantwoord dat zij het niet nodig vindt om een werknemer van 50 trapinstructies te geven. Op werkgeefster rust echter wel degelijk een waarschuwings- en instructieplicht ten aanzien van het gebruik van de ladder, zo blijkt uit passages uit de Risico-Inventarisatie & -Evaluatie van werkgeefster zelf. Daarin is immers het vallen van een ladder als specifiek beroepsrisico benoemd, het zorgen voor goede veiligheidsinstructies en toezien op naleving daarvan als een door werkgeefster te nemen maatregel omschreven, en bovendien (aantoonbaarheid van) instructie als specifiek verbeterpunt voor werkgeefster opgenomen. Daarmee kan werkgeefster ook niet worden gevolgd in haar stelling dat het gebruik van een ladder een alledaagse handeling is met een huis-, tuin- en keukenkarakter. Werkgeefster heeft (kennelijk bewust) in het geheel geen invulling gegeven aan haar zorgplicht ten aanzien van het gebruik van ladders. Daarbij moet blijkens de rechtspraak ook rekening worden gehouden met het ervaringsfeit dat het regelmatig verkeren in bepaalde werksituaties ertoe kan leiden dat de werknemer minder voorzichtig zal worden dan ter voorkoming van ongevallen raadzaam is. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat niet is gebleken dat werkgeefster alle redelijkerwijs te nemen maatregelen heeft getroffen om het ongeval te voorkomen. Nu werkgeefster niet voldoende aan haar zorgplicht heeft voldaan is ook het causaal verband tussen de tekortkoming van werkgeefster en het ongeval gegeven. Gelet op de strenge rechtspraak op dit gebied is werkgeefster als werkgever in algemene zin al zeer snel aansprakelijk voor schade die haar werknemers lijden bij het verrichten van hun gebruikelijke werkzaamheden. De door werknemer gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen.